De maan


月亮


Vele, vele jaren geleden was er eens een land, waar de nacht altijd pikdonker was, en de hemel er als een zwarte doek overheen lag, want er ging nooit een maan op, en geen ster blonk er in de zwarte duisternis. Toen de wereld geschapen werd, was het nachtelijk licht er niet meer geweest. Uit dit land gingen er eens vier jonge mensen op een zwerftocht, en zo kwamen ze in een ander rijk, en daar stond 's avonds, als de zon achter de bergen gezonken was, een lichtende kogel bovenop een eik, die overal een kring van helder, zacht licht uitstraalde. Men kon daar alles bij zien en goed onderscheiden al was het dan niet zó helder, als bij zonneschijn. De zwervers stonden stil, en vroegen aan een boer, wat dat voor een licht was. "Dat is de maan," antwoordde de boer, "onze schout heeft hem voor drie daalders gekocht en vastgemaakt op de eik. Hij moet er elke dag olie opgieten en hem schoon houden, zodat hij altijd helder brandt. Daarvoor krijgt hij van ons elke week een daalder."
Toen de boer met zijn kar was weggereden, zei de één tegen de ander: "Die lamp zouden wij ook best kunnen gebruiken, want we hebben thuis een eik, die net zo groot is, en daar kunnen we haar aan hangen. Wat een heerlijkheid om 's nachts niet meer in 't duister rond te hoeven tasten!" - "Weet je wat?" zei de tweede, "we zullen kar en paard halen en die maan weghalen. Dan kunnen ze hier een nieuwe kopen." - "Ik kan best klimmen," zei de derde, "ik zal haar wel naar beneden halen." De vierde kwam met paard en wagen aan, de derde klom de boom in, boorde een gat in de "maan" trok er een touw door en liet haar naar beneden. Toen de glanzende bol op de kar lag, legden ze er een doek over heen, zodat niemand de roof zou merken. Ze brachten haar met succes naar hun eigen land en zetten haar vast op een hoge eik. Iedereen was blij, dat de nieuwe lamp licht uitstraalde over alle velden, en kamers en hokjes zelfs verlichtte. De dwergen kwamen uit de rotsspleten te voorschijn, en de kleine kaboutertjes dansten in hun rode pakjes een reidans op de weiden. Het viertal goot olie in de maan, hield de pit schoon en kreeg elke week hun daalder.
Maar langzamerhand werden ze oude grijsaards, en toen de één ziek werd en zijn dood voelde naderen, gelastte hij dat een kwart van de maan als zijn eigendom mee zou gaan in zijn graf. Toen hij dan ook gestorven was, klom de schout de boom in, sneed met de heggeschaar er een kwart stuk af, en dat werd in de kist bij hem gelegd. Het licht van de maan werd minder, maar toch nog niet hinderlijk. Toen de tweede stierf, werd hem het tweede kwart meegegeven in het graf en weer werd het licht minder. Nog zwakker werd het na de dood van de derde man, die ook zijn eigen aandeel meenam, en toen de vierde in 't graf kwam, kwam de oude duisternis weer terug. Als de mensen 's avonds zonder lantaarn uitgingen, stootten ze hun hoofden tegen elkaar.
Maar nu waren alle delen van de maan in de onderwereld weer bij elkaar. En daar waar tot nu toe altijd duisternis had geheerst, werden de doden onrustig en ontwaakten uit hun slaap. Ze waren versteld, dat ze weer konden zien, het maanlicht was net voldoende voor hen, want hun ogen waren zo zwak geworden, dat ze de zonneglans niet konden verdragen. Ze stonden op, werden weer vrolijk en namen hun oude leefwijze weer op. Sommigen hielden zich bezig met spel en dans, anderen liepen naar de herbergen, waar ze om wijn vroegen, dronken werden, ruzie maakten en gingen razen en eindelijk hun knuppels omhoog hieven en elkaar stokslagen toedienden. Het lawaai werd steeds erger en drong eindelijk tot in de hemel door. Sint Pieter, die de poort van de hemel bewaakt, dacht dat er in de onderwereld een oproer was losgebroken, en hij riep de hemelse legers bijeen, die de boze vijand wanneer hij met z'n trawanten inderdaad het verblijf van de zaligen wou bestormen, moesten verdrijven. Maar toen er niets kwam, ging Sint Pieter op zijn paard zitten en reed door de hemelpoort naar beneden, naar de onderwereld. Daar bracht hij de doden weer tot rust, beval hun, weer in hun graven te gaan liggen en hij nam de maan mee, en die hing hij boven aan de hemel op.
古时候,有个地方夜晚总是漆黑一片,天空就像笼罩着一块黑布。 因为在这里,月亮从来没有升起过,星星也不闪烁。 其实在上帝创造世界时,晚上还是很明亮的。 有一次,有四个年轻人离开了这片国土,来到了另一个国度。 在那儿,当傍晚太阳消失在山后时,树梢上总会挂着一个光球,洒下一片柔和的光华,它虽然不如太阳那样光彩明亮,但一切还是清晰可见。 那些旅客停下来问一个赶车经过的村夫那是什么光。 "这是月亮,"他回答说,"我们市长花了三块钱卖下它,并把它拴在橡树梢头。他每天都得去上油,保持它的清洁,使它能保持明亮。这样他就每周从我们身上收取一块钱。"村夫推着车走了。 他们当中的一个人说:"我们也可以用这盏灯,我们家乡也有棵和这一样大的橡树,我们可以把他挂在上面。夜晚不用在黑暗中摸索将有多痛快呀!"第二个说:"我来告诉你该怎么办。我们去弄架马车来,把月亮运走。这里的人会再买一个的。"第三个人说:"我很会爬树,我来取下它。"第四个买了辆马车。 第三个人爬上树,在月亮上钻了个洞,穿上一根绳子,然后把月亮放了下来。 这个闪闪发光的圆球于是被放在了马车上,他们用一块布盖在上面,以免别人发现是他们偷的。 他们顺利地把月亮运到了自己的国家,把它挂在了一棵高高的橡树上。 这盏新灯立刻光芒四射,照耀着整个大地,所有的房间都充满了光亮,老老少少都喜笑颜开。 矮子走出了石洞,小孩们也穿着小红褂在草地上围着圈子跳起舞来。
那四个人负责给月亮添油、净身,并每周收取一块钱。 但他们慢慢地老了,其中的一个生了病,眼看着不久于人世了,他要求把四分之一的月亮作为他的财产,埋进他的坟墓里。 等他死后,市长爬上了大树,用篱笆剪子剪下了四分之一的灯,放进了他的棺材。 月亮的光芒减弱了,但仍然发光。 第二个人死时,又有四分之一陪了葬,月光又减弱了。 第三个人死后,他也带走了他那一份,月亮更暗了。 当第四个走进坟墓时,原来的黑暗又回来了。 但是月亮的各部分,在阴间又重新拼合在一起,使得那些黑暗中的死人不得安宁,一个个又醒来了。 他们又能睁眼看世界了,觉得非常惊异。 淡淡的月光对他们已是绰绰有余,因为他们的眼睛已变得那样衰弱,经不起太阳的强光。 他们兴奋地爬起来,又开始了从前的生活方式:一些人去看戏跳舞,一些人去客栈要酒喝,醉了就争吵,最后拳脚相加。 吵闹声越来越大,最后传到了天堂。
守卫天堂大门的圣彼得以为下界在造反,就招集了天兵天将,叫他们去击败恶魔,如果他们来侵犯天庭的话。 但是没有恶魔来,于是他便骑上马穿过天门,下到凡间。 在凡间,他叫死者安静下来,让他们重新回到坟墓,从他们手中拿走了月亮,把它挂在了天上。