De waternimf in de vijver


Con nam ở ao


Er was eens een molenaar en die was heel gelukkig met zijn vrouw. Ze hadden geld en goed, en hun welstand nam ieder jaar toe. Maar het ongeluk komt 's nachts: zoals hun rijkdom gegroeid was, zo smolt die ieder jaar sterker weg, en tenslotte kon de molenaar de molen die hij bewoonde ternauwernood nog zijn eigendom noemen. Hij was heel bezorgd, en als hij na zijn dagelijkse arbeid ging slapen, dan vond hij geen rust, maar woelde vol zorgen om en om in zijn bed. Op een morgen stond hij voor het krieken van de dag op, ging naar buiten, en dacht dat hij dan wat opgewekter zou worden. Toen hij over de molendam liep, kwam juist de eerste zonnestraal aan de horizon, en hij hoorde in de vijver een zacht geplas. Hij draaide zich om, en daar zag hij een zeer mooie vrouw, die zich langzaam uit het water ophief. Haar lange haar, dat ze met beide handen om haar schouders vast had, golfde aan beide zijden langs haar heen en bedekte haar blanke gestalte. Nu zag hij wel, dat het de nimf van de vijver was, en van angst wist hij niet wat hij doen zou: weggaan of blijven staan. Maar de nimf liet haar zachte stem horen, riep hem bij zijn naam, en vroeg, waarom hij zo verdrietig was. Eerst was de molenaar met stomheid geslagen, maar toen hij haar zo vriendelijk hoorde spreken, vatte hij moed en vertelde haar, dat hij vroeger gelukkig en rijk geleefd had, maar dat hij nu zo arm was geworden, dat hij zich geen raad meer wist. "Wees maar kalm," antwoordde de nimf, "ik zal je nog rijker en nog gelukkiger maken dan je ooit geweest bent, alleen moetje aan mij beloven, dat je me zult geven wat voor jongs er nu in je huis is gekomen." - "Wat zou dat nu anders kunnen zijn," dacht de molenaar, "dan een jonge hond of een jong poesje?" en hij stemde toe in haar wens. De nimf dook neer in het water, en hij snelde getroost en vol goede moed naar de molen. Nog was hij niet zo ver gekomen, of de meid kwam de deur uit naar buiten en riep hem toe: hij zou wel blij zijn, want zijn vrouw had juist een zoontje gekregen. De molenaar stond als door de bliksem getroffen stil, en hij begreep wel dat de ondeugende nimf dat had geweten en hem had bedrogen. Met hangend hoofd kwam hij bij het bed van zijn vrouw, en toen die hem vroeg: "Ben je dan niet blij met zo'n mooie jongen?" vertelde hij haar wie hij had ontmoet en welke belofte hij de waternimf had gedaan. "Wat helpt rijkdom en geluk," voegde hij erbij, "als ik dit kind moet verliezen? Maar wat kan ik eraan doen?" En ook de familie die kwam wensen wist er geen raad op. Intussen keerde het geluk weer bij de molenaar terug. Waaraan hij begon, lukte hem en het was of de kisten en kasten vanzelf vol raakten en het geld in de kas 's nachts nog meer werd. En het duurde niet lang of zijn rijkdom was groter dan hij ooit was geweest. Maar hij kon er zich niet ongestoord over verheugen: de toezegging aan de nimf vrat hem aan 't.hart. Zo dikwijls hij de vijver langs ging, vreesde hij, dat ze weer op kwam duiken en hem aan zijn belofte zou herinneren. De jongen mocht niet in de buurt van het water komen: "Pas op!" zei hij, "als je het water daar aanraakt, dan komt er opeens een hand uit, pakt je, en trekt je naar beneden!" Maar toen het ene jaar na het andere verliep, en de nimf zich nooit meer vertoonde, begon de molenaar het gemakkelijker op te vatten. De jongen groeide op tot een jonkman en hij kwam bij een jager in de leer. Toen hij uitgeleerd was en een flinke jager was geworden, nam de dorpsheer hem in z'n dienst. In 't dorp leefde een mooi, trouw meisje, de jager ging van haar houden, en toen zijn meester dat merkte, gaf hij hem een klein huis; ze hielden bruiloft, leefden rustig en gelukkig en hielden heel veel van elkaar.
Eens op een keer was de jager bezig, een ree te achtervolgen. Toen het dier uit het bos het veld oprende, zette hij het na en velde het tenslotte met een goed schot. Hij merkte niet, dat hij in de nabijheid van de gevaarlijke vijver was gekomen, en nadat hij het dier had opgepakt, ging hij naar 't water om zijn met bloed bevlekte handen af te wassen. Nauwelijks had hij de handen echter in het water, of de nimf steeg omhoog, ze omarmde hem lachend met haar natte armen en trok hem zo gauw naar beneden, dat de golven over hem heensloegen. Toen het avond was geworden en de jager nog niet thuis was, begon zijn vrouw bang te worden. Ze ging naar buiten om hem te zoeken, en omdat hij haar al vaak had verteld, dat hij voor de vervolging van de waternimf moest oppassen, en zich niet wagen mocht in de buurt van de vijver, vermoedde ze al wat er gebeurd was. Ze snelde naar de vijver, aan de oever en zag ze de weitas liggen; toen kon ze niet langer twijfelen aan het ongeluk. Klagend, handenwringend noemde ze de naam van haar man, maar het was vergeefs; ze snelde naar de andere zijde van het water en riep opnieuw: ze daagde de nimf met harde woorden uit, maar er kwam geen antwoord. De waterspiegel bleef stil, alleen het gezicht van de halve maan keek onbewogen naar haar op.
De arme vrouw ging niet bij de vijver weg. Snel liep ze in een kring eromheen, zonder rust te vinden, altijd weer opnieuw erom lopend, soms een heftige kreet uitstotend, dan weer zacht jammerend. Eindelijk had ze geen kracht meer: zakte in elkaar en viel in een diepe slaap. Weldra droomde ze.
Ze klom tussen grote rotsblokken angstig omhoog, dorens en slingers hadden zich in haar voet gehaakt, de regen sloeg haar in 't gezicht, en de wind waaide in haar lange haar. Toen ze de helling bereikt had, kreeg ze een heel ander uitzicht. De hemel was blauw, de lucht zacht, het ging in een flauwe helling naar beneden, en in een groene wei vol bonte bloemen stond een aardige hut. Ze liep erheen, opende de deur; daar zat een oude vrouw met wit haar, die haar vriendelijk toewenkte. Op dat ogenblik werd het arme mens wakker. De dag was al aangebroken, en ze besloot om meteen aan de ingeving van de droom te gehoorzamen. Met grote moeite klom ze de berg op en alles was precies zo als ze het 's nachts in haar droom had gezien. Het oude vrouwtje ontving haar vriendelijk, wees haar een stoel, waarop ze moest gaan zitten. "Je moet wel een ongeluk gehad hebben," zei de oude, "als je zo'n eenzaam hutje komt opzoeken." De jonge vrouw vertelde haar in tranen, wat haar overkomen was. "Troost je," zei de oude, "ik zal je helpen; daar heb je een gouden kam. Wacht nu, tot het volle maan is. Ga dan naar de vijver, ga zitten aan de oever en dan moet je je lange, zwarte haar met deze kam kammen. Als je daarmee klaar bent, leg hem dan naast je op de rand. En dan zul je wel zien."
De jonge vrouw ging weer terug, maar het duurde lang, voor de maan vol was. Eindelijk was de lichtende schijf aan de hemel helemaal rond, en toen ging ze naar buiten, naar het water. Ze ging daar zitten en begon haar lange, zwarte haar met de gouden kam te kammen, en toen ze daarmee klaar was, legde ze de kam op de rand. Kort daarop bruiste het in de diepte, een golf steeg op, rolde tot over de rand en nam de kam mee. Niet langer dan de kam nodig gehad had om op de bodem van 't water te vallen deelde de waterspiegel zich, en het hoofd van de jager kwam omhoog. Hij sprak niet. Maar hij keek zijn vrouw met een verdrietige blik aan. Op datzelfde ogenblik kwam er een tweede golf aangeruist, die het hoofd van de man bedekte. Alles verdween. De vijver lag stil als te voren, en alleen het gelaat van de volle maan glansde erin.
Troosteloos keerde de vrouw terug, maar een droom toonde haar weer de hut van de oude vrouw. Weer ging ze de volgende morgen op weg, en ze klaagde haar leed bij de wijze vrouw. De oude gaf haar een gouden fluit en zei: "Wacht weer, tot het volle maan is. Neem dan deze fluit, ga aan de oever zitten, blaas er een mooi liedje op en als je het beëindigd hebt, leg dan de fluit naast je neer in 't zand. En dan zul je wel zien."
De jonge vrouw deed, wat de oude haar gezegd had. Nauwelijks was de fluit in het zand gelegd of er was een gebruis in de diepte: een grote golf verhief zich, golfde aan en stortte zich over de fluit, en nam die in 't terugspoelen mee. Vlak daarop deelde het watervlak zich; en niet alleen het hoofd, maar de man kwam eruit tot aan zijn heupen. Hij strekte zijn armen verlangend naar haar uit, maar een tweede golf bruiste aan, overdekte hem en trok hem naar beneden.
"Ach, wat helpt mij dat," zei de ongelukkige: "ik zie mijn man alleen om hem weer te verliezen." Opnieuw vervulde 't verdriet haar hart, maar voor de derde keer voerde een droom haar naar het huis van de oude vrouw. Ze ging erheen, en de wijze vrouw gaf haar een gouden spinnewiel, troostte haar en zei: "Nog is niet alles wat gebeuren kan, gedaan; wacht weer op de volle maan; neem dan het spinnewiel, ga aan de oever zitten en spin de spoel vol; en als je klaar bent, zet het spinnewiel dan dicht bij het water; en dan zul je wel zien." De jonge vrouw deed nauwkeurig, wat haar gezegd was. Zodra het volle maan was geworden, droeg ze het gouden spinnewiel naar de oever, en spon vlijtig tot het vlas op was en de spoel vol garen was. Maar nauwelijks stond het spinnewiel aan de oever, of het kookte daar beneden nog heftiger dan tevoren, een grote golf rolde aan en zoog het spinnewiel mee. Meteen steeg als met een fontein het hoofd en 't hele lichaam van haar man omhoog. Snel sprong hij op de grond, pakte zijn vrouw bij de hand en vluchtte met haar weg. Maar nauwelijks waren ze een klein eind weg, of met ontzettend gebruis verhief zich het water van de hele vijver, en stroomde met geweld over het land uit. Reeds zagen de vluchtende de dood voor zich, en toen riep de vrouw in haar angst de hulp aan van de oude vrouw. En in een oogwenk waren ze omgetoverd: zij in een pad, hij in een kikker. De vloed die hen overstroomde, kon dus niet dodelijk zijn, maar wel voerde zij hen beiden uit elkaar en leidde hen ver weg. Toen het water weer afliep en beiden weer op het droge waren gekomen, kwam hun menselijk gedaante terug. Maar geen van beiden wist, waar de ander gebleven was; ze waren onder vreemden, die hun land niet kenden. Hoge bergen, en diepe dalen scheidden hen. Om de kost te verdienen hoedden ze beiden schapen. En lange jaren dreven ze, ver van elkaar, hun kudden door veld en bos, en waren vol droefheid en verlangen.
Maar toen eens de lente weer uit de aarde brak, gingen ze beiden op dezelfde dag met hun kudden naar buiten, en het toeval wilde, dat ze elkaar tegemoet trokken. Hij zag op de helling van een verre berg een kudde grazen en dreef ook zijn schapen naar die streek. Ze kwamen in een dal bij elkaar, maar ze herkenden elkaar niet, alleen verheugden ze zich dat ze niet meer zo alleen waren. Van nu aan hoedden ze iedere dag hun kudde samen, ze zeiden weinig, maar ze voelden zich getroost. Op een avond, toen de volle maan aan de hemel scheen, en de schapen al waren gaan liggen, haalde de schaapsherder zijn fluit uit zijn zak en blies een mooi, maar droevig liedje. Toen het uit was, zag hij dat het herderinnetje bitter schreide. "Waarom schrei je?" vroeg hij. "Och," zei ze, "zo scheen de volle maan ook, toen ik dit lied voor het laatst op de fluit blies en het hoofd van mijn liefste man uit het water kwam." Hij keek haar aan en het was hem alsof er een nevel voor zijn ogen optrok; hij herkende zijn eigen vrouw; en toen zij hem aankeek en de maan hem in 't gezicht scheen, herkende zij hem ook. Ze omhelsden elkaar en kusten elkaar, en of ze gelukkig waren, dat hoef je niet te vragen!
Xưa có hai vợ chồng người xay bột sống rất sung sướng. Ở đời, hễ giàu lại càng giàu thêm. Nhưng chẳng ai ngờ trước được hoạn nạn. Của đến mau, giờ đây nó cũng theo năm tháng đi mau. Rút cục đến ngay cái nhà xay bác cũng không biết liệu có còn là của mình nữa hay không. Làm vất vả cả ngày, đến tối đặt mình xuống giường bác trằn trọc với những lo cùng nghĩ.
Một buổi sớm kia bác dậy đi ra ngoài hóng mát cho thoải mái. Lúc tia nắng đầu tiên đang le lói thì cũng là lúc bác bước tới mô đất cao gần nhà xay, bác nghe thấy có tiếng nước ùng ục. Ngoảnh lại bác thấy một người đàn bà đẹp từ từ nổi lên: Người ấy đưa bàn tay mềm mại vén mớ tóc dài xõa xuống hai vai, tóc dài che phủ cả tấm thân ngà ngọc. Bác biết ngay là con nam ở ao, nhưng sợ quá, không biết nên chạy trốn hay đứng lại. Con nam cất giọng êm ái gọi chính tên bác và hỏi tại sao bác buồn như vậy. Sau một lúc đứng lặng người, khi nghe giọng nói cởi mở thân mật của con nam, giờ bác thợ xay mới định thần lại, kể rằng trước sống sung túc, dư dật. Nay thì nghèo quá, chưa biết xoay sở làm sao.
Con nam bảo bác:
- Bác cứ yên tâm, tôi sẽ làm cho bác giàu có sung sướng hơn trước. Chỉ có một điều bác phải hứa cho tôi cái gì vừa mới được sinh ra ở trong nhà bác.
Bác nghĩ bụng: "Chẳng có gì khác ngoài chó con hay mèo con," và nhận lời. Con nam lặn xuống, bác thợ xay vững dạ, vui vẻ quay về nhà. Bác vừa về tới cổng, con ở đã chạy ra báo cho bác tin mừng vợ mới đẻ con trai. Bác nghe tin như sét đánh ngang tai, bác nghĩ, con nam tai quái đã biết trước và đánh lừa bác.
Mặt cúi gầm bác lại gần giường vợ. Thấy bác buồn vợ hỏi:
- Thằng con trai kháu khỉnh thế mà mình không vui à?
Lúc đó bác kể cho vợ nghe chuyện gặp con nam và việc bác hứa với nó. Rồi bác tiếp:
- Mất con thì giàu có cũng chẳng để làm gì! Biết phải làm sao bây giờ?
Bà con trong họ lại mừng bác đẻ con trai, họ cũng không mách được phương kế nào.
Lúc này vợ chồng bác tự nhiên lại ăn nên làm ra, làm gì cũng có lời, hình như cứ qua một đêm thóc lại đầy kho, tiền ở trong tủ lại sinh sôi nảy nở. Chẳng mấy chốc bác giàu có hơn trước, nhưng lúc nào bác cũng canh cánh trong lòng vì chuyện hứa với con nam. Mỗi khi đi qua ao bác lại sợ nó nổi lên nhắc nợ. Bác không cho con chơi gần ao và còn dặn:
- Con không được thò tay xuống ao nhé, thò xuống sẽ bị một bàn tay nó giơ lên túm kéo xuống đáy.
Đã nhiều năm trôi qua, con nam cũng chưa thấy hiện lên, bác thấy yên tâm.
Đứa bé khi xưa đã là một chàng trai. Chàng theo học nghề săn bắn, giờ đã là một trong những tay săn cừ khôi của làng, làm việc cho chúa làng.
Trong làng có một cô gái đẹp và phúc hậu, người mà anh rất ưng ý. Ông chủ biết được ý anh nên cho hai người một căn nhà nhỏ, họ cưới nhau, sống yên vui hạnh phúc như một cặp uyên ương.
Một lần anh đi săn hoẵng, con hoẵng chạy quặt ngay ra cánh đồng, anh đuổi theo và bắn chết. Sai khi moi ruột xong, anh đi tìm chỗ có nước để rửa tay vấy máu. Vô tình anh đến ngay cái ao nguy hiểm kia. Anh vừa mới nhúng tay xuống nước, bỗng con nam hiện lên, tươi cười giơ đôi cánh tay ướt, ôm choàng lấy anh mà kéo xuống, sóng nước cuộn lên phủ luôn cả hai.
Trời tối chồng vẫn chưa về, người vợ nao núng lo sợ, đâm bổ đi tìm. Nghĩ tới những lời người chồng thường nhắc phải lưu ý con nam ở ao, không nên đến gần ao. Chị vội chạy đến ao, thấy túi đi săn của chồng ở ngay bờ ao, giờ thì chị chẳng còn nghi ngờ gì nữa. Chị vật mình than khóc, gào kêu tên chồng, nhưng vô ích. Chị sang bờ ao bên kia gọi chồng, rồi chửi con nam thậm tệ. Nhưng cảnh vật im ắng, không có một tiếng đáp lại, chỉ có vành trăng khuyết chiếu lờ mờ trên mặt nước ao phẳng lặng. Người vợ tội nghiệp kia không rời ao nửa bước, chị lồng lộn chạy quanh ao, lúc thì kêu gào thảm thiết, lúc thì lầm rầm rên rỉ, có lúc đứng lặng người ra. Cuối cùng chị kiệt sức, ngã sóng soài xuống đất và ngủ thiếp đi.
Trong lúc ngủ chị chiêm bao thấy mình đang run rẩy leo núi, đá sắc và gai đâm nát bàn chân, mưa gió táp rát cả mặt, mớ tóc dài của chị bị gió thổi tung. Khi chị leo tới đỉnh núi thì phong cảnh lại khác hẳn: Bầu trời xanh biết, không khí dễ chịu, bề mặt ngọn núi gần như bằng phẳng. Trên cánh đồng cỏ xanh chen lẫn hoa đủ màu sắc có một túp lều xinh xinh. Chị đi ngay tới đó, mở cửa thì thấy một bà già tóc bạc phơ thân mật vẫy chị.
Mơ đến đó bỗng chị tỉnh giấc. Trời đã hửng sáng, chị tính nhất định phải làm theo mộng báo. Chị ráng sức leo núi và mọi chuyện quả nhiên y như những điều thấy trong giấc mơ tối hôm trước. Bà lão tiếp chị rất thân mật, trỏ ghế mời chị ngồi và nói:
- Chắc con có điều gì bất hạnh, nên mới tìm đến chiếc lều của ta ở nơi hẻo lánh này.
Chị vừa khóc vừa kể cho bà nghe những việc xảy ra với chị. Bà lão an ủi:
- Con đừng khóc nữa, cứ yên tâm, ta sẽ giúp con. Đây ta cho con chiếc lược vàng. Con hãy kiên nhẫn, khi nào trăng rằm con ra bờ ao ngồi, lấy lược này chải làn tóc dài đẹp của con. Chải xong, con để lược ở bờ ao, lúc đó con sẽ thấy có chuyện lạ xảy ra.
Chị trở về nhà. Thời gian đối với chị bây giờ sao mà dài thế. Đúng trăng rằm sáng chiếu mọi nơi chị ra ngồi bên bờ ao, ngồi chải làn tóc dài đen nhánh của mình bằng chiếc lược vàng. Chải xong, chị để lược ở ngay bờ ao. Ngay sau đó sóng nước cuộn từ dưới đáy ao cuộn lên, dâng tràn bờ ao và cuốn luôn chiếc lược theo dòng nước.
Lược vừa mới lắng chạm đáy ao, mặt nước bỗng rẽ làm đôi, rồi đầu chồng chị nổi lên. Anh không nói lấy một lời, chỉ nhìn vợ với vẻ mặt buồn rười rượi. Rồi đợt sóng thứ hai nổi lên, cuộn nhấn chìm luôn đầu anh xuống. Tất cả chỉ xảy ra trong khoảnh khắc. Giờ đây mặt ao lại phẳng lặng như trước. Người ta chỉ còn thấy ánh trăng rằm trên mặt nước phản chiếu như gương.
Chán nản chị ta đi về. Đêm ngủ chị chiêm bao thấy túp lều bà lão. Sáng hôm sau chị lại đến than thở với bà về chuyện mình. Bà cho chị một cái sáo bằng vàng và dặn:
- Con hãy kiên nhẫn chờ đến trăng rằm, lúc đó mang sáo này ra ngồi thổi ở bên bờ ao, thổi một bài tình ca thật hay, thổi xong đặt sáo trên cát, con sẽ thấy có chuyện lạ xảy ra.
Chị làm đúng như lời bà mụ dặn. Chiếc sáo vừa chạm cát thì sóng từ đáy ao ào ào nổi lên, sóng tràn cuốn sáo đi theo, ngay lúc đó chồng chị rẽ nước nổi lên, anh giơ tay muốn với lấy chị nhưng ngọn sóng thứ hai dâng lên ngập đầu anh và cuốn giật anh xuống.
Người đàn bà bất hạnh than:
- Trời, cái đó có ích gì: nhìn thấy chồng mình để rồi anh ấy lại đi.
Lại một lần nữa cơn buồn tê tái tràn ngập lòng chị, nhưng trong mơ chị lại thấy mình được dẫn tới nhà bà mụ. Hôm sau chị lại tới nhà bà. Bà mụ cho chị một cái guồng sợi bằng vàng, an ủi chị và nói:
- Mọi chuyện chưa kết thúc đâu con ạ, hãy kiên nhẫn, chờ đến trăng rằm, khi ấy mang guồng sợi vàng này ra bờ ao, ngồi guồng cho đầy một cuộn. Xong việc, con để guồng ở ngay bên bờ ao, và lúc ấy con sẽ thấy có chuyện lạ xảy ra.
Chị làm theo đúng như vậy. Đợi trăng rằm sáng chị mang guồng ra bờ ao, ngồi guồng sợi một cách cần mẫn, guồng cho sợi đầy cuộn. Sợi vừa đầy cuộn thì bỗng có tiếng sóng nước, một ngọn sóng nước cuồn cuộn dâng lên cuốn theo guồng đi. Rồi người chồng chị theo sóng hiện lên trên mặt nước. Anh nhảy vội lên bờ, kéo tay vợ chạy trốn, nhưng hai vợ chồng mới chạy được vài bước thì nước ao dâng lên ầm ầm, ngập luôn cả cánh đồng. Nước chảy xiết, hai vợ chồng tưởng như chết đến nơi, người vợ vội cầu khẩn bà lão. Chỉ trong khoảnh khắc vợ biến thành một con rùa, chồng mình thành ếch. Nước cuốn luôn cả rùa lẫn ếch, cuốn giạt mỗi con một nơi.
Khi nước đã rút hết, hai con vật kia nằm ở trên cạn và hiện lại nguyên hình thành người. Giờ thì mỗi người một nơi, chia cách họ là núi cao, thung lũng sâu họ phải sống chung với những người dân bản xứ, không ai biết họ từ đâu đến.
Để sinh sống họ đi chăn cừu, họ cứ sống như vậy hết năm này sang năm khác, chăn cừu qua hết rừng này sang cánh đồng khác, lòng lúc nào cũng buồn rầu, thương nhớ.
Mùa xuân lại tới, cây cỏ mọc tươi tốt, họ lại xua đàn cừu ra đồng cỏ. Tình cờ họ đi ngược chiều nhau. Anh thấy ở bãi cỏ phía núi xa xa có mọt bầy cừu đang ăn, liền xua đàn cừu của mình tới đó. Mặc dù giờ họ chăn cừu ở cùng một thung lũng nhưng họ vẫn không nhận được nhau, họ chỉ cảm thấy mình không cô đơn như trước. Hàng ngày họ xua đàn cừu ra đồng ăn gần nhau, thỉnh thoảng giữa họ cũng có lời qua tiếng lại, thấy đời cũng vui hơn.
Buổi tối kia, khi trăng tròn đã mọc, đàn cừu đã ngủ, anh chăn cừu rút sáo ra thổi một bài tình ca thống thiết, chàng thổi xong, nhìn thấy người bạn gái chăn cừu khóc nức nở, bèn hỏi:
- Tại sao em khóc?
Người kia đáp:
- Trời, cũng trăng tròn sáng như hôm nay, khi em thổi sáo bài hát này thì thấy chồng em nhô lên khỏi mặt nước.
Anh ngắm nhìn người con gái, hình như tấm màn che ngăn cách đã tan đi, anh lại nhận ra người vợ yêu quí của mình. Nhờ ánh trăng chiếu vào mặt người đàn ông mà chị nhận được ra chồng mình. Hai người ôm hôn nhau. Chuyện họ sống hạnh phúc biết chừng nào khỏi cần phải hỏi.


Dịch: Lương Văn Hồng, © Lương Văn Hồng