De ware bruid


本当の花嫁


Er was eens een jong meisje, ze was heel mooi, maar haar moeder was vroeg gestorven en haar stiefmoeder deed haar alle verdriet aan wat maar mogelijk was. Als ze haar werk opgaf, al was 't nog zo zwaar, dan begon ze er ijverig aan, en deed wat haar maar mogelijk was. Maar nooit kon ze 't hart van de slechte vrouw treffen, ze was altijd ontevreden en het was nooit genoeg. Hoe harder ze werkte, des te meer werd haar op de schouders gelegd, en het enige waar aan ze dacht, was, haar altijd meer op te dragen en haar het leven zo zuur te maken als maar mogelijk was.
Eens op een dag zei ze tegen haar: "Daar heb je twaalf pond veren. Daar moet je de schachten afhalen, en als je er vanavond niet mee klaar bent, dan krijg je een pak slaag. Dacht je dat je de hele dag kon luieren?" Het arme meisje ging aan het werk, maar tranen liepen over haar wangen, want ze zag wel, dat het onmogelijk was, met dit werk in één dag klaar te komen. Als ze een hoopje veren voor zich had liggen en ze zuchtte, of ze sloeg in haar angst haar handen ineen, dan stoven de veren uit elkaar, en ze moest ze weer uitzoeken om opnieuw te beginnen. Opeens zette ze haar beide ellebogen met een plof op tafel, borg haar gezicht in haar handen en riep: "Is er iemand op Gods aardbodem die medelijden heeft?" Toen hoorde ze een zachte stem, die zei: "Troost je, kindlief, ik ben gekomen om je te helpen." Het meisje keek op: een oude vrouw stond naast haar. Ze nam haar vriendelijk bij de hand en zei: "Vertel me maar wat je zo bedroeft." En toen ze dat zo hartelijk zei, vertelde het meisje haar van haar treurig leven, dat haar de ene last na de andere te dragen werd gegeven en dat ze met 't opgegeven werk niet meer klaar kon komen. "Als ik vanavond met die veren niet klaar ben, slaat mij stiefmoeder me, dat heeft ze gedreigd, en wat ze zegt, dat doet ze." Weer begonnen haar tranen te stromen, maar de goede oude vrouw zei: "Tob maar niet, rust nu eerst eens uit, dan zal ik het werk wel doen." Het meisje ging in bed liggen en viel al gauw in slaap. De oude vrouw ging aan tafel bij de veren zitten, roets, roets vlogen de schachten van de pennen af, en ze hoefde ze nauwelijks aan te raken met haar dorre hand. In korte tijd waren alle twaalf pond gedaan. Toen 't meisje weer wakker werd, lagen er grote witte hopen veren opgetorend, maar de oude vrouw was weg. Het meisje dankte God, en bleef rustig liggen, tot de avond kwam. Daar trad de stiefmoeder binnen en verbaasde zich over het werk dat af was. "Zie je nu wel, jij trol, wat een mens kan doen, als hij maar ijverig is? Had je niet wat meer kunnen doen? Jij zit er maar bij, hè, met je handen in je schoot." En toen ze wegging zei ze: "Dat stuk vee kan meer dan brood eten, ik moet haar een zwaardere taak opgeven."
De volgende morgen liet ze het meisje weer bij zich komen en zei: "Daar heb je een lepel; schep daar de grote vijver mee uit, die bij de tuin ligt. En wanneer je hem 's avonds niet helemaal leeg hebt, dan weetje, wat er opzit." Ze nam de lepel aan en zag dat het een schuimspaan was, en al was het een goede lepel geweest, ze had er die hele vijver nooit leeg mee gekregen. Ze begon meteen aan het werk, knielde bij het water – haar tranen vielen erin – en schepte. Maar de goede oude vrouw kwam er weer bij, en toen ze de oorzaak van haar verdriet hoorde, zei ze: "Kindlief, tob maar niet, ga jij maar in de struiken liggen en een beetje slapen, ik zal je werk wel doen." Toen de oude alleen was, deed ze niets anders, dan de vijver even aanraken; als een nevel steeg het water omhoog en ging op in de wolken. Langzamerhand werd de vijver leeg, en toen het meisje voor zonsondergang wakker werd en erbij kwam staan, zag ze niets meer dan dat de vissen in de modder lagen te spartelen. Ze ging toen naar haar stiefmoeder en liet haar zien dat het klaar was. "Je had er al lang klaar mee moeten zijn," zei ze en werd bleek van woede. Maar toen dacht ze weer wat anders uit.
De derde morgen zei ze tegen 't meisje: "Daar in de vlakte moest je me een mooi slot bouwen, en 's avonds moet het af zijn." Nu schrok 't meisje en zei: "Hoe kan ik nu zo'n groot werk afkrijgen?" - "Tegenspraak duld ik niet," schreeuwde de stiefmoeder. "Als jij met een schuimspaan een vijver kunt leegscheppen, dan kan je ook een slot bouwen. Ik wil er nog vandaag intrekken, en als er ook maar zoveel aan mankeert, al is het maar de kleinste kleinigheid in keuken of kelder, dan weet je, wat er op zit." Ze joeg haar weg, en toen 't meisje naar de aangeduide plek kwam, lagen daar rotsblokken door en over elkaar; met al haar kracht kon ze zelfs de kleinste niet bewegen. Toen ging ze weer zitten huilen, maar ze hoopte op de hulp van de goede oude vrouw. Niet lang liet die op zich wachten; ze kwam en troostte haar. "Ga jij maar in de schaduw liggen slapen, dat slot zal ik wel voor je maken. Als je het mooi vindt, mag je er zelf in wonen!" Het meisje ging weg, en dan raakte de oude de rotsen aan. Ze richtten zich op, kwamen naast elkaar te staan en verrezen of reuzen hen tot een muur hadden gebouwd; daarop verhief zich een gebouw, en 't was of talloze handen onzichtbaar bezig waren en steen op steen legden. De bodem dreunde. Grote zuilen stegen vanzelf omhoog en gingen naast elkaar in de rij staan. Op 't dak gingen de dakpannen naast elkaar liggen, en toen het middag was geworden, draaide de grote windvaan al als een jonge vrouw met waaiend gewaad op de torenspits, 's Avonds was alles klaar. Hoe de oude vrouw het klaar speelde, weet ik zelf niet, maar de wanden van de kamers waren behangen met zijde en fluweel, bont bewerkte stoelen stonden er en rijkversierde leunstoelen om marmeren tafels geschikt; kristallen luchters hingen aan de zolderingen en spiegelden zich in de gladde vloeren, groene papegaaien zaten in gouden kooien en ook vreemde vogels die prachtig zongen; overal was een pracht of er een koning moest wonen. Juist zou de zon ondergaan toen het meisje wakker werd; de glans van duizenden lichten straalde haar tegemoet. Met snelle passen liep ze erheen, en kwam door de geopende poort het slot binnen. De trap was met een rode loper belegd, en naast de gouden leuning stonden bloeiende struiken. Toen ze de prachtige kamers ontdekte, bleef ze als verstard staan. Wie weet hoe lang ze zo beduusd zou zijn blijven staan, als haar niet opeens de gedachte aan haar stiefmoeder te binnen was geschoten. "Ach," dacht ze, "als die nu eindelijk eens tevreden was en me het leven niet langer tot een kwelling zou maken." Ze ging naar haar toe om haar te zeggen dat het slot klaar was. "Ik wil er meteen in!" zei ze en stond van haar stoel op. Toen ze het slot binnenkwam, moest ze haar hand voor haar ogen houden, zo verblindde haar de glans. "Zie je nou wel," zei ze tegen het meisje, "hoe gemakkelijk dit voor je was; ik had je beter iets moeilijkers kunnen laten doen." Ze ging alle kamers door, snuffelde in alle hoeken, of er ook iets verkeerd was of ontbrak, maar vinden kon ze niets. "Nu zullen we eens beneden gaan kijken," zei ze en keek het meisje met boosaardige blik aan, "ik moet nog keuken en kelder nagaan, en als je wat vergeten hebt, zul je je straf niet ontgaan." Maar het vuur brandde op de plaat, in de pannen kookte het eten, tang en asschop stonden erbij en langs de wanden glom het koperen vaatwerk. "Waar is de ingang van de kelder?" riep ze, "als die niet rijk van wijn in 't vat is voorzien dan zal het slecht met je aflopen." Zelf hief ze de valdeur op en ging de trap af, maar nauwelijks was ze twee treden gedaald, of de zware valdeur die maar open stond, plofte neer. Het meisje hoorde een gil, hief de deur snel omhoog, om haar te hulp te komen, maar ze was naar beneden gevallen en ze vond haar dood op de grond. Nu was het prachtige slot helemaal alleen van het meisje. In het begin kon ze haar geluk nog niet op; prachtige kleren hingen in de kasten, de kisten waren met goud en zilver, of met parels en edelstenen gevuld, en er was geen enkele wens, die ze niet kon vervullen. Weldra ging er het gerucht door de hele wereld, hoe mooi en hoe rijk dat meisje wel was. Elke dag kwamen er vrijers aan, maar ze vond niemand aardig genoeg. Eindelijk kwam een koningszoon die haar hart wist te treffen, en ze verloofde zich met hem. In de tuin van het slot stond een groene linde, daar zaten ze op een dag vertrouwelijk bij elkaar, en toen zei hij tegen haar: "Nu ga ik naar huis om de toestemming voor ons trouwen te vragen aan mijn vader; nu vraag ik je om onder deze linde te wachten; het duurt maar weinige uren en dan ben ik terug." Het meisje gaf hem een kus op zijn linkerwang, en zei: "Blijf mij trouw, laat je door niemand anders op deze wang kussen. Ik zal onder deze linde wachten, tot je weer terugkomt."
Het meisje bleef onder de linde zitten, tot de zon was ondergegaan. Maar hij kwam niet terug. Ze zat er drie dagen, van de morgen tot de avond, en wachtte op hem, maar hij kwam niet meer terug. Toen hij er de vierde dag nog niet was, zei ze: "Hij heeft zeker een ongeluk gekregen; ik zal hem gaan zoeken en niet terugkomen, voor ik hem gevonden heb." Ze pakte drie van haar mooiste kleren bijeen; een met glanzende sterren geborduurd, het tweede met zilveren manen, het derde met gulden zonnen; dan bond ze een handvol edelstenen in een doekje en vertrok. Overal vroeg ze naar haar bruidegom, maar niemand had hem gezien, niemand wist iets van hem af. In wijde verten zwierf ze de wereld door, maar ze vond hem niet. Eindelijk verhuurde ze zich bij een boer als herderin, en verborg de kleren en edelstenen onder een steen.
Nu leefde ze als een herderin; ze hoedde haar kudde, was bedroefd en verlangde naar hem, die ze liefhad. – Nu had ze een kalfje dat ze aan zich had gewend, het at uit haar hand, en als ze zei:
"Kalfje, kalfje, kniel maar neer,
vergeet de herderin niet meer,
zoals de prins zijn bruid vergat,
die onder de groene linde zat."
dan knielde het kalfje neer en ze streelde het.
Toen ze zo een paar jaar in eenzaamheid een armoedig bestaan had geleid, verbreidde zich het gerucht, dat de dochter van de koning zou gaan trouwen. De weg naar de stad ging langs het dorp, waar 't meisje nu woonde, en 't gebeurde eens, toen ze juist haar kudde naar de weg dreef, dat de bruidegom langs trok. Hij zat trots op zijn paard, keek haar niet aan, maar toen zij hem zag, herkende ze haar liefste. Het was of er een scherp mes door haar hart sneed. "Ach," zei ze, "en ik dacht nog, dat hij mij trouw was gebleven: maar hij heeft me vergeten."
De volgende dag kwam hij weer langs. Toen hij in haar nabijheid was, zei zij tegen het kalfje:
"Kalfje, kalfje, kniel maar neer,
vergeet de herderin niet meer,
zoals de prins zijn bruid vergat,
die onder de groene linde zat."
Toen hij die stem hoorde, keek hij naar beneden en hield zijn paard in. Hij keek in 't gezicht, hield dan zijn hand voor zijn ogen, alsof hij zich iets te binnen wilde brengen, maar dan reed hij snel verder en was spoedig uit het oog verdwenen. "Ach," zuchtte zij, "hij kent me niet eens meer," en haar droefheid werd telkens groter.
Spoedig daarna zou er aan het hof van de koning een groot feest worden gegeven, dat drie dagen zou duren. Het hele land werd ervoor uitgenodigd. "Nu zal ik het laatste middel proberen," dacht het meisje en toen het avond werd, ging ze naar de steen waaronder ze haar schatten had verborgen. Ze haalde het gewaad met de gouden zonnen te voorschijn, ze deed het aan en versierde zich met edelstenen. Haar haar, dat ze onder een doek verborgen had, maakte ze los, en 't viel in lange krullen langs haar schouders. Zo liep ze naar de stad; in de duisternis werd ze door niemand opgemerkt. Toen ze in de hel verlichte zaal kwam, weken allen vol bewondering uiteen, maar niemand wist, wie ze was. De prins trad haar tegemoet, maar hij herkende haar niet. Hij voerde haar ten dans en was zo opgetogen over haar schoonheid, dat hij aan zijn bruid, – de andere bruid – niet eens meer dacht. Toen het feest ten einde liep, verdween ze in de mensenmenigte, en snelde voor 't aanbreken van de dag naar het dorp, waar ze haar herdersgewaad weer aandeed.
De volgende avond haalde ze het kleed met de zilveren manen te voorschijn, en stak een halve maan van diamanten in het haar. Toen ze zich op het feest vertoonde, wendden alle ogen zich naar haar. Maar de prins ging haar zelf tegemoet, en vol liefde voor haar vervuld, danste hij met haar alleen, en keek niemand anders meer aan. Voor ze wegging, moest ze hem beloven, de laatste avond nog eens op het feest te komen.
Toen ze voor de derde maal verscheen, had ze het sterrengewaad aan, dat bij elke beweging fonkelde, en haar haarband en gordel waren van edelstenen. De prins had al lang op haar gewacht en snelde naar haar toe. "Zeg mij, wie u bent," sprak hij, "het is me alsof ik u al sinds lang kende." - "Weetje niet meer," antwoordde zij, "wat ik deed, toen je afscheid van me nam?" En ze trad naar hem toe en kuste hem op de linkerwang: op dat ogenblik vielen hem de schellen van de ogen, en hij herkende zijn ware bruid. "Kom," zei hij tot haar, "hier kan ik niet langer blijven," en hij reikte haar de hand en bracht haar het rijtuig. Als was de wind er voorgespannen, zo ijlden de paarden naar het wonderkasteel. De verlichte vensters blonken al van ver. Toen ze langs de linde reden, danste daar een ongelooflijke menigte glimwormen; en ze schudden aan de takken en golven geur omgaven hen. Op de trap bloeiden de bloemen, uit de zalen weerklonk het lied van de uitheemse vogels, maar in de grote zaal stond het hele hof bijeen, de priester stond al te wachten en hij trouwde de bruidegom met de ware bruid.
昔、娘がいました。若くて美しかったのですが、とても小さい時に母親が亡くなり、継母がひどくいじめるので娘の暮らしは惨めなものでした。継母が何かやるように言いつけるときはいつも、娘は根気よく取り組んで何でもできる限りのことをしました。それでも娘は意地悪な継母の心をつかむことはできませんでした。継母は決して満足しないし、これでいいということは絶対ありませんでした。娘が一生懸命働けば働くほど、さらに多くの仕事が言いつけられ、継母はこの娘に、いかにもっと重荷を背負わせて、いかにもっと暮らしを惨めにさせるかを考えるだけでした。
ある日、継母は、「ここに12ポンドの羽根があるから、羽柄からつみ取るんだよ。今日の日暮れまでに終わって無かったら、たっぷりぶってやるからね。一日中ぶらぶらできると思ってるのかい?」と言いました。可哀そうに娘は座って仕事にとりかかりましたが、涙が頬を流れ落ちました。というのは一日でその仕事を終えるのは全く無理だとはっきりみてとれたからです。前に小さな羽根の山をおいて、悲しみのあまりため息をついたり手を打ちあわせたりするといつも、羽根は飛び散ってしまい、また拾い集めて仕事を新たに始めなければなりませんでした。
それで娘はテーブルに肘をつき、顔を両手にうずめて、「神様のお創りになったこの世に私を哀れに思う人はいないの?」と叫びました。すると低い声で「安心おし、娘さん、お前を助けに来たよ。」というのが聞こえてきました。娘が見上げるとおばあさんがそばにいました。おばあさんは娘の手をやさしくとり、「さあ、何を困っているのか話してごらん」と言いました。おばあさんの話し方がやさしかったので、娘は惨めな暮らしについて話し、次から次へときつい仕事を押し付けられ、言いつけられた仕事を終わりまでやりおおせられないんです、と言いました。「この羽根を今日の日暮れまでに終わらなければ、義理のお母さんは私をぶちます。そうするとおどされました。お母さんは言ったことは必ずやるんです。」そう言って娘は涙がまたあふれ始めました。しかしやさしいおばあさんは、「恐がらなくていいよ、娘さん、しばらくお休み、その間にお前の仕事をやっておくから。」娘はベッドに横になり、まもなく寝入りました。
おばあさんは羽根ののっているテーブルに座り、萎びた手で触ったかと思うとどんなに羽柄から離れていったことでしょう。12ポンドはすぐに終えられました。娘が目覚めたとき、大きな真っ白い山が積み上げられて、部屋の何もかもきれいにかたづけられていましたが、おばあさんは消えてしまっていました。乙女は神様にお礼を言い、夕方になるまでじっと座っていました。夕方に継母が入って来て、仕事が終わっているのを見て目をみはりました。「ほらごらんな、嫌な子だねえ」と継母は言いました。「一生懸命やればできるものをね。それでなんでお前は他のことをしなかったのさ?手をこまねいて座ってるんだから、全く。」外へ出ると継母は、「ふん、少しはやるね、もっと難しい仕事をさせなくっちゃ。」と言いました。
次の朝、継母は娘を呼んで、「お前にスプーンをやるから、庭のそばにある大きな池を汲みだしておくれ。夜までにやらなければどうなるか知ってるよね。」と言いました。娘がスプーンをとってみると、穴だらけでした。しかし穴が無かったとしても、それで池を空っぽにすることはできなかったでしょうが。娘はすぐに仕事に取り掛かり、自分の涙が落ちていく水のそばに膝まづいて汲み始めました。しかし、やさしいおばあさんがまた現れて、なぜ娘が悲しんでいるかわかると、言いました。「元気をお出し。娘さん、やぶの中へ入って横になり、眠りなさい。私がすぐにお前の仕事をするからね。」おばあさんは一人になるとすぐ、池に少し触りました。すると蒸気が水から高くあがり、雲と混じり合いました。だんだんと池は空っぽになっていきました。日が沈む前に娘が目覚めてそこへ来てみると、泥の中でもがいている魚しか見えませんでした。娘は継母のところへ行き、仕事が終わったと見せました。「もっと早く終わってもよかったじゃないか。」と継母は言って、怒りで顔が蒼白になっていましたが、また新しいことを考えていました。
三日目の朝、継母は娘に言いました。「あそこの平原に城を建てておくれ。夕方までに準備するんだよ。」乙女はおびえて、「どうしてそんな大きな仕事が終えられるでしょう?」と言いました。「口答えは許さないよ。」と継母は叫びました。「穴だらけのスプーンで池を空っぽにできるんなら、城だって作れるだろ。今日城の持ち主になるんだからね。何か足りないものがあれば、どうなるか知ってるね。たとえ、台所や地下室のちっぽけなことでもだよ。」継母は娘を追い出しました。娘が谷に入ると、岩が積み重なってたくさんありました。それで娘の力では一番小さい岩ですら動かすことはできませんでした。娘は座って泣きました。それでもおばあさんが来て助けてくれないだろうかと望んでいました。
おばあさんはまもなくやってきました。娘をなぐさめて、「そこの木陰に横になって眠りなさい、私がじきに城を建ててやるからね。気に入るなら、お前が自分で住んでもいいんだよ。」と言いました。娘が行ってしまうと、おばあさんは灰色の岩に触れました。たくさんの岩が上がり一斉に動いて、巨人たちが壁を作るようにそこに立ち並び、その上に建物が上がっていきました。それはまるで無数の目に見えない手が働いて次々と石を積み上げていくようでした。地面から鈍く重い音がして、柱がいくつもひとりでに高く上がり、順序良く並んでいきました。
屋根にはかわらが順番におかれ、昼になったときには、もう塔の上に金の乙女が服をひらひらさせているように大きな風見鶏が回っていました。日が暮れかかるころには城の中が終わりつつありました。おばあさんがどうやったのかはわかりませんが、部屋の壁には絹とびろうどがはられ、刺繍された椅子がならび、大理石のテーブルのそばに飾りの豪華な安楽椅子があり、天井からは水晶のシャンデリアが吊るされて、滑らかな床に映っていました。金のかごに緑のオウムが入っていて、とてもきれいな声で鳴く珍しい鳥たちも同じでした。どこを見てもまるで王様がそこに住むかのように豪華になっていました。
娘が目覚めたときはちょうど日が沈むところでしたが、千の明かりが娘の顔を明るく照らしていました。娘は城に急ぎ、開いていた戸口から入りました。階段には赤い布が敷かれ、金の手すりは花の咲いた木々で囲まれていました。娘は華麗な部屋の有様を見ると、石になったようにたちすくみました。継母のことを思い出さなかったらどれだけ長くそこに立っていたかわかりません。「ああ」と娘は呟きました。「これでとうとうおかあさんも満足して、もう私をいじめないでくれるといいんだけど。」
娘は継母のところへ行き、城ができたと言いました。「すぐに引っ越すよ。」と継母は言って椅子から立ち上がりました。城に入ると、継母は目の前に手をかざすしかありませんでした。あらゆるものがきらめいてとてもまぶしかったのです。「ほらね」と継母は娘に言いました。「お前がこれをやるのはどんなに簡単だったかね。もっと難しい仕事をさせればよかったよ。」継母は全ての部屋に行ってみて、何か足りなかったり間違っているものが無いか隅々まで調べましたが、何も見つけられませんでした。「今度は下に行ってみるからね。」と継母は意地悪い目で娘を見ながら言いました。「まだ台所と地下室を調べなくちゃ。それで何か忘れていたら、お仕置きだからね、いいかい。」
しかし、かまどでは火が燃えているし、食べ物は鍋で煮えているし、壁には火挟みとシャベルがたてかけてあるし、ぴかぴか光っている真ちゅうの道具類が目に見えてすべて並べられていました。何も欠けているものはなく、石炭の箱や水桶までそろっていました。「地下室はどっちだ?」と継母は叫びました。「そこにワインの樽がたっぷりなかったら、ひどいことになるよ。」継母は自分で上げ戸を持ち上げ下りていきました。しかし、二歩も行かないうちに重い上げ戸が少ししか上がっていなかったので下へ戻って、バタンと落ちました。娘は悲鳴を聞いて急いで戸を持ち上げ助けに行こうとしました。しかし、継母は落ちてしまって、娘が行ってみると一番下で息絶えて床に倒れていました。
さあ、立派なお城は娘だけのものになりました。娘ははじめこの幸運にどうなじめばいいのかわかりませんでした。きれいな服がたくさんタンスにかかっていて、たくさんの箱は金銀、真珠や宝石でいっぱいで、叶えられない望みは何一つありませんでした。まもなく乙女が美しく裕福だという評判が世界中に広まりました。毎日求婚者が現れましたが、誰ひとり娘の気に入りませんでした。
とうとう王様の息子がやってきて、うまく娘の心を射止めることができました。娘は王子と婚約しました。城の庭に菩提樹がありました。ある日、その木の下で二人が一緒に座っていたとき、王子は娘に「家に帰って、僕たちの結婚を父に認めてもらってくる。この菩提樹の木の下で待っててくれないか。二、三時間で戻るよ。」と言いました。乙女は王子の左の頬にキスし、「いつも私を想っていてね。この頬に他の誰もキスさせないで。あなたが戻るまでここの菩提樹の下で待ってるわ。」と言いました。
乙女は日が沈むまで菩提樹の下で待っていましたが王子は戻りませんでした。娘は朝から晩まで三日間、王子を待って座っていましたが、空しく過ぎました。四日目もやはり戻って来なかったので、「きっと何か事故が起こったんだわ。あの人を探しに行こう。見つけるまでは戻らないわ。」と娘は言いました。娘は一番きれいなドレスを三枚まとめて包みました。一枚はキラキラする星が、もう一枚は銀色の月が、三枚目は金色の太陽が刺繍してありました。一握りの宝石をハンカチに入れて縛り、出かけました。娘はどこへ行ってもいいなずけのことを尋ねましたが、誰も見た人はいなく誰も何も知りませんでした。娘ははるか遠くまで世界を歩き回りましたが、見つけることはできませんでした。
とうとう娘はお百姓に牛飼いとして雇われ、石の下にドレスと宝石を埋めました。それで牛飼いとして牛の番をして暮らしましたが、とても悲しく愛する人が恋しくてたまりませんでした。娘には自分になれるように教え、手からえさを食べさせた子牛がいて、娘が「子牛や、子牛、私のそばに膝をおつき、王子が菩提樹の下で待ってる花嫁を忘れたように、お前の世話をしている娘を忘れないでね。」と言うと、子牛は膝まづき、娘はなでました。
娘が二、三年一人で悲しみにくれながら暮らしたあと、王様の娘が結婚をするという話が国じゅうに広まりました。その町へ行く道が乙女の住んでいる村を通っていて、あるとき、娘が群れを追い出しているとき、花婿が通りがかりました。その人は誇らしげに馬に乗っていて脇目もふりませんでしたが、娘はその人を見て自分の愛する人だとわかりました。それは鋭いナイフで心臓を貫かれたかのような思いでした。「ああ」と娘は言いました。「いつも私のことを想ってくれてると信じていたのに、あの人は私のことを忘れてしまったのね。」
次の日、花婿はまた道をやってきました。近くにくると、娘は子牛に言いました。「子牛や、子牛、私のそばに膝をおつき、王子が菩提樹の下で待ってる花嫁を忘れたように、お前の世話をしている娘を忘れないでね。」男はその声に気づき、見下ろして手綱を引いて馬をとめました。娘の顔をみつめ、何か思い出そうとするかのように目の前に手をやりましたが、じきに馬を進めて見えなくなりました。「ああ」と娘はいいました。「あの人はもう私がわからないのだわ。」それで悲しみはさらに大きなものとなりました。
このあとまもなく、王様の宮廷で三日間にわたる大宴会が開かれることになり、国じゅうの人たちが招かれました。「今こそ、最後のチャンスを試してみよう。」と乙女は考えました。夕方になると、宝物を埋めておいた石のところに行きました。金色の太陽のドレスをとり出しそれを着て、宝石をつけました。それから、ハンカチで隠していた髪を下ろしたので、長い巻き毛がたれさがりました。こうして町へでかけましたが、暗かったので誰にも気づかれませんでした。娘がこうこうと明かりのついた広間へ入ると、みんなが目をみはって後ろへさがりましたが、だれも娘が誰なのかわかりませんでした。王様の息子が娘を出迎えましたが、見覚えていませんでした。王子は娘をダンスに誘い、その美しさにとてもうっとりとして、もう一人の花嫁のことをもはや考えませんでした。宴会がおわると、娘は人ごみに紛れて姿を消し、夜明け前に村に急いで帰り、また牛飼いの服に着替えました。
次の晩、娘は銀色の月の服をとり出し、髪に宝石をちりばめた半月の飾りをつけました。宴会に現れると、みんなの目が娘に向けられましたが、王様の息子が急いで娘を出迎え、娘を想う気持ちでいっぱいでこの娘とだけ踊り、他の人はもう見向きもしませんでした。別れる前に、娘は最後の晩の宴会にも来るようにと王子に約束させられました。
三回目に現れたときは、娘は歩くたびにキラキラ光る星のドレスを着て、ヘアバンドとベルトには宝石が星のようにちりばめられていました。王子はもうずっと娘を待っていて、人をかき分けて近づいてきました。「君は誰なのか教えてくれ。」と王子は言いました。「僕はずっと前から君を知っていたような気がするんだ。」「お別れのとき私がしたことを覚えていらっしゃらないの?」そうして娘は王子に近づくと、左の頬にキスしました。すると途端に王子の目からうろこが落ちたように、本当の花嫁を見分けられました。「おいで」と王子が娘に言いました。「僕はもうここにいるつもりはない」王子は娘に手をさしのべて、馬車に連れて行きました。馬は、風が馬車にとりつけられていたかのように速く、魔法の城へ走っていきました。もう遠くから明かりのついた窓が輝いて見えました。菩提樹を走り過ぎると、無数のほたるがそのあたりに群れていて、木の枝が揺れ、香りを漂わせました。階段には花が咲き乱れ、部屋は珍しい鳥たちの歌がこだましていました。広間には宮廷じゅうの人々が集まり、花婿と本当の花嫁を結婚させるため、牧師が待っていました。