De trommelaar


El tambor


Eens op een avond trok een jonge trommelaar helemaal alleen het veld in en kwam bij een meer, waar hij aan de oever drie stukjes wit linnen zag liggen. "Wat een fijn linnen," zei hij en stak één stukje in zijn zak. Hij ging naar huis, dacht verder niet aan zijn vondst en ging naar bed. Toen hij op het punt stond in te slapen, was het net alsof iemand zijn naam riep. Hij luisterde en hoorde een zachte stem die hem toeriep: "Trommelaar, trommelaar, word wakker." Daar het nacht was en donker, kon hij niemand zien, maar het kwam hem voor dat er een gestalte voor zijn bed op en neer zweefde. "Wat wil je?" vroeg hij. "Geef mij mijn hemdje terug," antwoordde de stem, "dat je gisterenavond aan het meer van mij hebt weggenomen." - "Je krijgt het terug," zei de trommelaar, "als je mij zegt wie je bent." - "Ach," antwoordde de stem, "ik ben de dochter van een machtig koning, maar ik ben in de macht van een heks geraakt en verbannen naar de glazen berg. Iedere dag moet ik met mijn twee zusters in het meer gaan baden, maar zonder mijn hemdje kan ik niet meer terugvliegen. Mijn zusters zijn er vandoor gegaan maar ik moest achterblijven. Ik smeek je, geef mij mijn hemdje terug." - "Wees maar gerust, arm kind," sprak de trommelaar, "ik zal het je graag teruggeven." Hij haalde het uit zijn zak en reikte het haar in het donker aan. Zij pakte het haastig beet en wilde ermee weggaan. "Blijf nog even," zei hij, "misschien kan ik je helpen." - "Helpen kan je mij alleen, als je de glazen berg beklimt en mij uit de macht van de heks bevrijdt. Maar je kunt niet bij de glazen berg komen en al was je er ook nog zo dichtbij, dan zou je er toch niet op kunnen." - "Wat ik wil, dat kan ik," zei de trommelaar, "ik heb medelijden met je en ik ben nergens bang voor, maar ik weet de weg naar de glazen berg niet." - "De weg gaat door het grote woud waar de menseneters huizen," antwoordde zij, "meer mag ik je niet zeggen." Daarop hoorde hij haar weg ruisen.
Un anochecer caminaba un joven tambor por el campo, completamente solo, y, al llegar a la orilla de un lago, vio tendidas en ellas tres diminutas prendas de ropa blanca. "Vaya unas prendas bonitas!" se dijo, y se guardó una en el bolsillo. Al llegar a su casa, metióse en la cama, sin acordarse, ni por un momento, de su hallazgo. Pero cuando estaba a punto de dormirse, parecióle que alguien pronunciaba su nombre. Aguzó el oído y pudo percibir una voz dulce y suave que le decía: "¡Tambor, tambor, despierta!" Como era noche oscura, no pudo ver a nadie; pero tuvo la impresión de que una figura se movía delante de su cama. "¿Qué quieres?" preguntó. "Devuélveme mi camisita," respondió la voz, "la que me quitaste anoche junto al lago." - "Te la daré sí me dices quién eres," respondió el tambor. "¡Ah!" clamó la voz, "soy la hija de un poderoso rey; pero caí en poder de una bruja y vivo desterrada en la montaña de cristal. Todos los días, mis dos hermanas y yo hemos de ir a bañarnos al lago; pero sin mi camisita no puedo reemprender el vuelo. Mis hermanas se marcharon ya; pero yo tuve que quedarme. Devuélveme la camisita, te lo ruego." - "Tranquilízate, pobre niña," dijo el tambor, "te la daré con mucho gusto." Y, sacándosela del bolsillo, se la alargó en la oscuridad. Cogióla ella y se dispuso a retirarse. "Aguarda un momento," dijo el muchacho, "tal vez pueda yo ayudarte." - "Sólo podrías hacerlo subiendo a la cumbre de la montaña de cristal y arrancándome del poder de la bruja. Pero a la montaña no podrás llegar; aún suponiendo que llegaras al pie, jamás lograrías escalar la cumbre." - "Para mí, querer es poder," dijo el tambor," me inspiras lástima, y yo no le temo a nada. Pero no sé el camino que conduce a la montaña." - "El camino atraviesa el gran bosque poblado de ogros," respondió la muchacha, "es cuanto puedo decirte." Y la oyó alejarse.

Bij het aanbreken van de dag ging de trommelaar op weg, hij hing zijn trommel om en ging onbevreesd rechttoe, rechtaan het bos in. Toen hij een poosje gelopen had en geen enkele reus zag, dacht hij: ik moet die langslapers eens wekken, hing zijn trommel op zijn buik en sloeg een roffel, dat de vogels krijsend opvlogen uit de bomen. Het duurde niet lang of er kwam een reus overeind die in het gras had liggen slapen en hij was wel zo groot als een dennenboom. "Jij onderkruipsel," riep hij hem toe, "wat loop je hier te trommelen en mij te wekken uit mijn diepste slaap." - "Ik trommel," antwoordde hij, "opdat de vele duizenden die na mij komen de weg zullen weten." - "Wat moeten die hier in mijn bos?" vroeg de reus. "Zij willen je afmaken en het bos zuiveren van een monster zoals jij," - "Oho," zei de reus, "ik trap jullie als mieren dood." – "Dacht je dat je iets tegen hen kon doen?" zei de trommelaar, "als je je bukt om er een te pakken, springt hij weg en verstopt zich, maar als je gaat liggen slapen, dan komen zij overal uit het struikgewas te voorschijn en kruipen tegen je op. Ieder van hen heeft een stalen hamer in zijn gordel en daarmee slaan zij je de schedel in." De reus werd wrevelig en dacht: als ik mij met dat slimme volk inlaat, dan zou dat wel eens in mijn nadeel kunnen uitvallen. Wolven en beren knijp ik de strot dicht, maar tegen aardwurmen kan ik mij niet beschermen. "Hoor eens, kereltje," sprak hij, "ruk maar weer in, ik beloof je dat ik jou en je kameraden in het vervolg met rust zal laten en als je nog een wens hebt, zeg het mij dan, want ik wil je best een genoegen doen." - "Jij hebt lange benen," zei de trommelaar, "en je kunt harder lopen dan ik; draag mij naar de glazen berg, dan zal ik mijn mensen het sein voor de terugtocht geven en dan zullen zij je voor deze keer met rust laten." - "Kom maar hier, wurm," sprak de reus, "en ga op mijn schouder zitten, dan zal ik je dragen, waar je naar toe wilt." De reus tilde hem op en de trommelaar begon daarboven naar hartelust te trommelen. De reus dacht: dat zal het teken zijn dat al die anderen moeten terugtrekken. Na een poosje stond er een tweede reus langs de weg, die de trommelaar van de eerste overnam en hem in zijn knoopsgat stak. De trommelaar pakte de knoop beet die wel zo groot was als een schotel, hield zich daaraan vast en keek heel vrolijk in het rond. Toen kwamen zij bij een derde reus die hem uit het knoopsgat nam en op de rand van zijn hoed zette; daarboven liep de trommelaar op en neer en keek over de bomen heen, en toen hij in de blauwe verten een berg zag, dacht hij: dat is vast de glazen berg, en dat was ook zo. De reus deed nog enkele stappen en toen waren zij aan de voet van de berg aangekomen waar de reus hem neerzette. De trommelaar wilde, dat hij hem ook nog naar de top van de berg zou dragen, maar de reus schudde zijn hoofd, bromde iets in zijn baard en ging terug naar het bos.
Al clarear el día púsose el soldadito en camino. Con el tambor colgado del hombro, adentróse, sin miedo, en la selva y, viendo, al cabo de buen rato de caminar por ella, que no aparecía ningún gigante, pensó: Será cosa de despertar a esos dormilones. Puso el tambor ni posición y empezó a redoblarlo tan vigorosamente, que las aves remontaron el vuelo con gran algarabía. Poco después se levantaba un gigante, tan alto como un pino, que había estado durmiendo sobre la hierba. "¡Renacuajo!" le gritó, "¿cómo se te ocurre meter tanto ruido y despertarme del mejor de los sueños?" - "Toco," respondió el tambor, "para indicar el camino a los muchos millares que me siguen." - "¿Y qué vienen a buscar a la selva?" preguntó el gigante. "Quieren exterminamos y limpiar el bosque de las alimañas de tu especie." - "¡Vaya!" exclamó el monstruo, "os mataré a pisotones, como si fueseis hormigas." - "¿Crees que podrás con nosotros?" replicó el tambor, "cuando te agaches para coger a uno, se te escapará y se ocultará; y en cuanto te eches a dormir, saldrán todos de los matorrales y se te subirán encima. Llevan en el cinto un martillo de hierro y te partirán el cráneo." Preocupóse el gigante y pensó: Si no procuro entenderme con esta gentecilla astuta, a lo mejor salgo perdiendo. A los osos y los lobos les aprieto el gaznate; pero ante los gusanillos de la tierra estoy indefenso. "Oye, pequeño," prosiguió en alta voz, "retírate, y te prometo que en adelante os dejaré en paz a ti y a los tuyos; además, si tienes algún deseo que satisfacer, dímelo y te ayudaré." - "Tienes largas piernas," dijo el tambor, "y puedes correr más que yo. Si te comprometes a llevarme a la montaña de cristal, tocaré señal de retirada, y por esta vez los míos te dejarán en paz." - "Ven, gusano," respondió el gigante, "súbete en mi hombro y te llevaré adonde quieras." Levantólo y, desde la altura, nuestro soldado se puso a redoblar con todas sus fuerzas. Pensó el gigante: Debe de ser la señal de que se retiren los otros. Al cabo de un rato salióles al encuentro un segundo gigante que, cogiendo al tamborcillo, se lo puso en el ojal. El soldado se agarró al botón, que era tan grande como un plato, y se puso a mirar alegremente en derredor. Luego se toparon con un tercero, el cual sacó al hombrecillo del ojal y se lo colocó en el ala del sombrero; y ahí tenemos a nuestro soldado, paseando por encima de los pinos. Divisó a lo lejos una montaña azul y pensó: Ésa debe de ser la montaña de cristal, y, en efecto, lo era. El gigante dio unos cuantos pasos y llegaron al pie del monte, donde se apeó el tambor. Ya en tierra, pidió al grandullón que lo llevase a la cumbre; pero el grandullón sacudió la cabeza y, refunfuñando algo entre dientes, regresó al bosque.

Nu stond de arme trommelaar voor de berg, die zó hoog was alsof er drie bergen op elkaar waren gestapeld, en bovendien zo glad als een spiegel, en hij begreep niet hoe hij daar ooit bovenop moest komen. Hij begon te klauteren maar tevergeefs, hij gleed steeds weer naar beneden. Was ik maar een vogel, dacht hij, maar wat hielp het om te wensen, vleugels kreeg hij toch niet. Terwijl hij daar zo stond en geen oplossing wist, zag hij niet ver weg twee mannen die hevige ruzie hadden. Hij ging op hen af en zag dat zij ruzie hadden over een zadel dat voor hen op de grond lag en dat zij alle twee wilden hebben. "Wat zijn jullie voor dwazen," sprak hij, "jullie kibbelen over een zadel en je hebt niet eens een paard." - "Dat zadel is het waard om voor te vechten," antwoordde een van de mannen, "wie erop zit en zich ergens heen wenst, al was het naar het eind van de wereld, die komt daar op hetzelfde ogenblik dat hij de wens uitspreekt. Dat zadel is van ons samen en nu is het mijn beurt erop te rijden, maar hij wil het niet." - "Die strijd zal ik gauw beslechten," zei de trommelaar, liep een eindje door en stak een witte stok in de grond. Toen kwam hij terug en zei: "Nu moeten jullie hard daar naar toelopen en wie er het eerst is mag het eerst rijden." Ze begonnen allebei te draven, maar nauwelijks waren zij een paar passen van hem af, of de trommelaar sprong op het zadel, wenste zich op de glazen berg en in een handomdraai was hij er. Daarboven op de berg was een vlakte waar een oud stenen huis stond en voor het huis lag een grote visvijver, maar daarachter was een donker bos. Mensen en dieren zag hij niet, alles was stil, alleen de wind ruiste door de bomen en de wolken dreven heel laag over zijn hoofd heen. Hij ging naar de deur en klopte aan. Toen hij voor de derde maal geklopt had, werd de deur geopend door een oude vrouw met een gebruind gezicht en rode ogen. Zij had een bril op haar lange neus, keek hem doordringend aan en vroeg vervolgens wat hij wenste. "Binnengelaten te worden, eten, en een bed voor de nacht," antwoordde de trommelaar. "Dat kun je krijgen," zei de oude vrouw, "als je daarvoor drie taken wilt verrichten." - "Waarom niet?" antwoordde hij, "ik ben niet bang om te werken, al is het nog zo zwaar." De oude vrouw liet hem binnen, gaf hem te eten en 's avonds kreeg hij een goed bed. De volgende morgen, toen hij was uitgeslapen, nam de oude vrouw een vingerhoed van haar dorre vinger, gaf hem aan de trommelaar en zei: "Ga nu aan het werk en schep daarbuiten de vijver leeg met deze vingerhoed, maar eer de nacht valt moet je klaar zijn en alle vissen die in het water zijn moeten naar soort en grootte zijn uitgezocht en naast elkaar gelegd." - "Wat een wonderlijke taak," zei de trommelaar, maar hij ging naar de vijver en begon te scheppen. Hij schepte de hele morgen maar wat kan iemand nu met een vingerhoed beginnen bij een groot water, ook al schept hij duizend jaar? Tegen de middag dacht hij: het is allemaal vergeefs, het maakt geen verschil of ik werk of niet," en hij hield op en ging zitten. Toen kwam er een meisje uit het huis dat een mandje met eten voor hem neerzette en zei: "Wat zit je daar zo treurig, wat scheelt eraan?" Hij keek haar aan en zag dat zij wonderschoon was. "Ach," zei hij, "ik kan de eerste taak al niet volbrengen, hoe moet dat met de andere gaan? Ik ben er op uitgegaan om een koningsdochter te zoeken die hier moet wonen, maar ik heb haar niet gevonden; nu zal ik maar opstappen." - "Blijf hier," zei het meisje, "ik zal je uit de nood helpen. Je bent moe, leg je hoofd in mijn schoot en ga slapen. Als je weer wakker wordt, is het werk gedaan." Dat liet de trommelaar zich geen tweemaal zeggen. Zodra zijn ogen dichtvielen draaide zij aan een wensring en sprak: "Water omhoog, vissen eruit." Weldra steeg het water als een witte nevel op en dreef met de andere wolken weg, en de vissen klapten met hun staart, sprongen op de oever en gingen naast elkaar liggen, naar grootte en soort. Toen de trommelaar ontwaakte, zag hij met verbazing dat alles volbracht was. Maar het meisje zei: "Eén van de vissen ligt niet bij zijn soort maar in zijn eentje. Als de oude vrouw vanavond komt en ziet dat alles wat zij wenste gebeurd is, dan zal zij vragen: Wat moet die ene vis daar? Werp haar dan die vis in het gezicht en zeg: Die is voor jou, ouwe heks." 's Avonds kwam de oude vrouw en toen zij de vraag gesteld had, wierp hij haar de vis in het gezicht. Zij deed alsof zij het niet merkte, en zweeg, maar zij keek hem boosaardig aan. De volgende morgen sprak zij: "Gisteren heb je het te gemakkelijk gehad, ik moet je een zwaardere taak geven. Vandaag moet je het hele bos omhakken, het hout in blokken splijten en in vamen op elkaar leggen, en 's avonds moet alles klaar zijn." Zij gaf hem een bijl, een hamer en twee wiggen maar de bijl was van lood en de hamer en de wiggen van blik. Toen hij begon te hakken boog de bijl om en de hamer en de wiggen werden in elkaar gedrukt. Hij wist niet wat te doen, maar 's middags kwam het meisje weer met het eten en troostte hem. "Leg je hoofd in mijn schoot," zei zij, "en ga slapen; als je wakker wordt is het werk gedaan." Zij draaide aan haar wensring en op hetzelfde ogenblik viel het hele bos krakend in elkaar, het hout spleet vanzelf en stapelde zichzelf op; het was alsof onzichtbare reuzen het werk volbrachten. Toen hij ontwaakte, zei het meisje: "Zie je, het hout is al gespleten en opgestapeld, slechts één enkele tak is er over, maar als de oude vrouw vanavond komt en vraagt wat die tak daar moet, geef er haar dan een klap mee en zeg: Die is voor jou, ouwe heks." De oude vrouw kwam en sprak: "Zie je, hoe gemakkelijk het werk was, maar voor wie ligt die tak daar nog?" - "Die is voor jou, ouwe heks," antwoordde hij en gaf er haar een klap mee. Maar zij deed of zij niets voelde, lachte honend en sprak: "Morgen vroeg moet je al het hout op een hoop leggen, het aansteken en het verbranden." Bij het aanbreken van de dag stond hij op en begon het hout aan te dragen, maar hoe kan nu één enkel mens het hout van een heel bos opstapelen? Het werk schoot niet op. Maar het meisje liet hem niet in de steek. Zij bracht hem 's middags zijn eten en toen hij gegeten had legde hij zijn hoofd in haar schoot en viel in slaap. Toen hij ontwaakte stond de hele houtstapel in lichterlaaie: de lekkende vuurtongen reikten tot in de hemel. "Luister naar mij," zei het meisje, "wanneer de heks komt, zal zij je van alles opdragen; als je zonder vrees doet wat zij wil, dan heeft zij geen vat op je; ben je echter bang, dan pakt het vuur je en verteert je. Als je alles hebt gedaan, pak haar dan met beide handen beet en werp haar middenin de vuurgloed." Het meisje ging weg en de oude vrouw kwam aangeslopen. "Hu, ik heb het koud," zei zij, "maar dat is nog eens een vuur, wat brandt dat, dat warmt mijn oude botten, dat doet mij goed. Maar daar ligt een blok dat niet wil branden, haal dat er voor mij uit. Als je dat gedaan hebt, ben je vrij en kun je gaan waarheen je wilt. Waag nu de sprong maar." De trommelaar bedacht zich niet lang, sprong middenin de vlammen, maar die deerden hem niet, ze schroeiden niet eens zijn haar. Hij haalde het blok eruit en legde het neer, maar nauwelijks had het hout de grond geraakt of het veranderde in" het mooie meisje dat hem in de nood geholpen had en toen zij daar voor hem stond zag hij wel aan de zijden kleren, stralend als goud, die zij droeg dat het de koningsdochter was. Maar de oude vrouw lachte venijnig en sprak: "Je dacht dat je haar had, maar je hebt haar nog niet." Net wilde zij op het meisje afgaan om haar weg te trekken, daar pakte hij de oude vrouw met beide handen beet, hief haar in de hoogte en wierp haar in de zee van vlammen, die over haar heen sloegen alsof zij zich verheugden een heks te verteren.
Y ahí tenemos al pobre tambor ante la montaña, tan alta como si hubiesen puesto tres, una encima de otra, y, además, lisa como un espejo. ¿Cómo arreglárselas? Intentó la escalada, pero en vano, resbalaba cada vez. ¡Quién tuviese alas! suspiró; pero de nada sirvió desearlo; las alas no le crecieron. Mientras estaba perplejo sin saber qué hacer, vio a poca distancia dos hombres que disputaban acaloradamente. Acercándose a ellos, se enteró de que el motivo de la riña era una silla de montar colocada en el suelo y que cada uno quería para sí. "¡Qué necios sois!" díjoles, "os peleáis por una silla y ni siquiera tenéis caballo." - "Es que la silla merece la pena," respondió uno de los hombres, "quien se suba en ella y manifiesta el deseo de trasladarse adonde sea, aunque se trate del fin del mundo, en un instante se encuentra en el lugar pedido. La silla es de los dos, y ahora me toca a mí montarla, pero éste se opone." - "Yo arreglaré la cuestión," dijo el tambor, se alejó a cierta distancia y clavó un palo blanco en el suelo. Luego volvió a los hombres y dijo: "El palo es la meta; el que primero llegue a ella, ése montará antes que el otro." Emprendieron los dos la carrera, y en cuanto se hubieron alejado un trecho, nuestro mozo se subió en la silla y, expresando el deseo de ser transportado a la cumbre de la montaña de cristal, encontróse en ella en un abrir y cerrar de ojos. La cima era una meseta, en la cual se levantaba una vieja casa de piedra; delante de la casa se extendía un gran estanque y detrás quedaba un grande y tenebroso bosque. No vio seres humanos ni animales; reinaba allí un silencio absoluto, interrumpido solamente por el rumor del viento entre los árboles, y las nubes se deslizaban raudas, a muy poca altura, sobre su cabeza. Se acercó a la puerta y llamó. A la tercera llamada se presentó a abrir una vieja de cara muy morena y ojos encarnados; llevaba anteojos cabalgando sobre su larga nariz y mirándolo con expresión escrutadora, le preguntó qué deseaba. "Entrada, comida y cama," respondió el tambor. "Lo tendrás," replicó la vieja, "si te avienes antes a hacer tres trabajos." - "¿Por qué no?" dijo él, "no me asusta ningún trabajo por duro que sea." Franqueóle la mujer el paso, le dio de comer y, al llegar la noche, una cama. Por la mañana, cuando ya estaba descansado, la vieja se sacó un dedal del esmirriado dedo, se lo dio y le dijo: "Ahora, a trabajar. Con este dedal tendrás que vaciarme todo el estanque. Debes terminar antes del anochecer, clasificando y disponiendo por grupos todos los peces que contiene." - "¡Vaya un trabajo raro!" dijo el tambor, y se fue al estanque para vaciarlo. Estuvo trabajando toda la mañana; pero, ¿qué puede hacerse con un dedal ante tanta agua, aunque estuviera uno vaciando durante mil años? A mediodía pensó: Es inútil; lo mismo da que trabaje como que lo deje, y se sentó a la orilla. Vino entonces de la casa una muchacha y, dejando a su lado un cestito con la comida, le dijo: "¿Qué ocurre, pues te veo muy triste?" Alzando él la mirada, vio que la doncella era hermosísima. "¡Ay!" le respondió, "si no puedo hacer el primer trabajo, ¿cómo serán los otros? Vine para redimir a una princesa que debe habitar aquí; pero no la he encontrado. Continuaré mi ruta." - "Quédate," le dijo la muchacha, "yo te sacaré del apuro. Estás cansado; reclina la cabeza sobre mi regazo, y duerme. Cuando despiertes, la labor estará terminada." El tambor no se lo hizo repetir, y, en cuanto se le cerraron los ojos, la doncella dio la vuelta a una sortija mágica y pronunció las siguientes palabras: "Agua, sube. Peces, afuera." Inmediatamente subió el agua, semejante a una blanca niebla, y se mezcló con las nubes, mientras los peces coleteaban y saltaban a la orilla, colocándose unos al lado de otros, distribuidos por especies y tamaños. Al despertarse, el tambor comprobó, asombrado, que ya estaba hecho todo el trabajo. Pero la muchacha le dijo: "Uno de los peces no está con los suyos, sino solo. Cuando la vieja venga esta noche a comprobar si está listo el trabajo que te encargó, te preguntará: ¿Qué hace este pez aquí solo? Tíraselo entonces a la cara, diciéndole: ¡Es para ti, vieja bruja!" Presentóse la mujer a la hora del crepúsculo y, al hacerle la pregunta, el tambor le arrojó el pez a la cara. Simuló ella no haberlo notado y nada dijo; pero de sus ojos escapóse una mirada maligna. A la mañana siguiente lo llamó de nuevo: "Ayer te saliste fácilmente con la tuya; pero hoy será más difícil. Has de talarme todo el bosque, partir los troncos y disponerlos en montones; y debe quedar terminado al anochecer." Y le dio un hacha, una maza y una cuña; pero la primera era de plomo, y las otras, de hojalata. A los primeros golpes, las herramientas se embotaron y aplastaron, dejándolo desarmado. Hacia mediodía, volvió la muchacha con la comida y lo consoló: "Descansa la cabeza en mi regazo y duerme; cuando te despiertes, el trabajo estará hecho." Dio vuelta al anillo milagroso, y, en un instante, desplomóse el bosque entero con gran estruendo, partiéndose la madera por sí sola y estibándose en montones; parecía como si gigantes invisibles efectuasen la labor. Cuando se despertó, díjole la doncella: "¿Ves? La madera está partida y amontonada; sólo queda suelta una rama. Cuando, esta noche, te pregunte la vieja por qué, le das un estacazo con la rama y le respondes: ¡Esto es para ti, vieja bruja!" Vino la vieja: "¿Ves," le dijo, "qué fácil resultó el trabajo? Pero, ¿qué hace ahí esa rama?" - "¡Es para ti, vieja bruja!" respondióle el mozo, dándole un golpe con ella. La mujer hizo como si no lo sintiera, y, con una risa burlona, le dijo: "Mañana harás un montón de toda esta leña, le prenderás fuego y habrá de consumirse completamente." Levantóse el tambor a las primeras luces del alba para acarrear la leña; pero, ¿cómo podía un hombre solo transportar todo un bosque? El trabajo no adelantaba. Pero la muchacha no lo abandonó en su cuita; trájole a mediodía la comida y, después que la hubo tomado, sentóse, con la cabeza en su regazo, y se quedó dormido. Cuando se despertó, ardía toda la pira en llamas altísimas, cuyas lenguas llegaban al cielo. "Escúchame," le dijo la doncella, "cuando venga la bruja, te mandará mil cosas; haz, sin temor, cuanto te ordene; sólo así no podrá nada contigo; pero si tienes miedo, serás víctima del fuego. Finalmente, cuando ya lo hayas realizado todo, la agarras con ambas manos y la arrojas a la hoguera." Marchóse la muchacha y, a poco, presentóse la vieja: "¡Uy, qué frío tengo!" exclamó, "pero ahí arde un fuego que me calentará mis viejos huesos. ¡Qué bien! Allí veo un tarugo que no quema; sácalo. Si lo haces, quedarás libre y podrás marcharte adonde quieras. ¡Ala, adentro sin miedo!" El tambor no se lo pensó mucho y saltó en medio de las llamas; pero éstas no lo quemaron, ni siquiera le chamuscaron el cabello. Cogió el tarugo y lo sacó de la pira. Mas apenas la madera hubo tocado el suelo, transformóse, y nuestro mozo vio de pie ante él a la hermosa doncella que le había ayudado en los momentos difíciles. Y por los vestidos de seda y oro que llevaba, comprendió que se trataba de la princesa. La vieja prorrumpió en una carcajada diabólica y dijo: "Piensas que ya es tuya; pero no lo es todavía." Y se disponía a lanzarse sobre la doncella para llevársela; pero él agarró a la bruja con ambas manos, levantóla en el aire y la arrojó entre las llamas, que enseguida se cerraron sobre ella, como ávidas de devorar a la hechicera.

Toen keek de koningsdochter de trommelaar aan en toen zij zag dat hij een schone jongeling was en bedacht dat hij zijn leven had ingezet om haar te verlossen, reikte zij hem haar hand en sprak: "Jij hebt alles voor mij gewaagd, maar ik wil ook alles voor jou doen. Als je mij trouw belooft, dan wordt je mijn gemaal. Aan rijkdom ontbreekt het ons niet. Wij hebben genoeg aan wat de heks hier vergaard heeft." Zij leidde hem het huis binnen waar kisten en kasten stonden die met de schatten van de heks gevuld waren. Goud en zilver lieten zij liggen en alleen de edelstenen namen zij mee. Zij wilden niet langer op de glazen berg blijven; toen zei hij tegen haar: "Kom bij mij op het zadel zitten dan vliegen wij als vogels naar beneden." - "Dat oude zadel bevalt mij niet," zei zij, "ik hoef alleen maar aan mijn wensring te draaien dan zijn wij thuis." - "Welnu," antwoordde de trommelaar, "wens ons dan voor de stadspoort." In een oogwenk waren zij daar, maar de trommelaar sprak: "Ik wil eerst naar mijn ouders toe om hen op de hoogte te brengen; wacht hier op het veld op mij, ik ben gauw terug." - "Ach," zei de koningsdochter, "ik smeek je, pas toch op en kus je ouders bij aankomst niet op de rechterwang, want dan zal je alles vergeten en dan blijf ik alleen en verlaten op het veld achter." - "Hoe zou ik je kunnen vergeten," zei hij, en gaf er haar zijn hand op, dat hij heel gauw terug zou komen. Toen hij het huis van zijn vader binnentrad, wist niemand wie hij was, zó veranderd was hij, want de drie dagen die hij op de glazen berg had doorgebracht, waren drie lange jaren geweest. Toen maakte hij zich bekend en zijn ouders vielen hem van vreugde om de hals, en hij was tot in het diepst van zijn hart geroerd, kuste hen op beide wangen en dacht niet aan de woorden van het meisje. Toen hij hun dan ook een kus op de rechterwang gegeven had, vervloog iedere gedachte aan de koningsdochter. Hij schudde zijn zakken leeg en legde handenvol van de grootste edelstenen op tafel. Zijn ouders wisten gewoon niet wat zij met die rijkdom moesten beginnen. Toen bouwde de vader een prachtig slot, door tuinen, bossen en weiden omgeven, als moest er een vorst in wonen. Toen het klaar was zei de moeder: "Ik heb een meisje voor je uitgezocht, over drie dagen is de bruiloft." De zoon stemde in met alles wat zijn ouders wilden.
La princesa se quedó mirando al tambor, y, al ver que era un mozo gallardo y apuesto, y pensando que se había jugado la vida para redimirla, alargándole la mano le dijo: "Te has expuesto por mí; ahora, yo lo haré por ti. Si me prometes fidelidad, serás mi esposo. No nos faltarán riquezas; tendremos bastantes con las que la bruja ha reunido aquí." Condújolo a la casa, donde encontraron cajas y cajones repletos de sus tesoros. Dejaron el oro y la plata, y se llevaron únicamente las piedras preciosas. No queriendo permanecer por más tiempo en la montaña de cristal, dijo el tambor a la princesa: "Siéntate en mi silla y bajaremos volando como aves." - "No me gusta esta vieja silla," respondió ella, "sólo con dar vuelta a mi anillo mágico estamos en casa." - "Bien," asintió él, "entonces, pide que nos sitúe en la puerta de la ciudad." Estuvieron en ella en un santiamén, y el tambor dijo: "Antes quiero ir a ver a mis padres y darles la noticia. Aguárdame tú aquí en el campo; no tardaré en regresar." - "¡Ay!" exclamó la doncella, "ve con mucho cuidado; cuando llegues a casa, no beses a tus padres en la mejilla derecha, si lo hicieses, te olvidarías de todo, y yo me quedaría sola y abandonada en el campo." - "¿Cómo es posible que te olvide?" contestó él; y le prometió estar muy pronto de vuelta. Cuando llegó a la casa paterna, nadie lo conoció. ¡Tanto había cambiado! Pues resulta que los tres días que pasara en la montaña habían sido, en realidad, tres largos años. Diose a conocer, y sus padres se le arrojaron al cuello locos de alegría; y estaba el mozo tan emocionado que, sin acordarse de la recomendación de su prometida, los besó en las dos mejillas. Y en el momento en que estampó el beso en la mejilla derecha, borrósele por completo de la memoria todo lo referente a la princesa. Vaciándose los bolsillos, puso sobre la mesa puñados de piedras preciosas, tantas, que los padres no sabían qué hacer con tanta riqueza. El padre edificó un magnífico castillo rodeado de jardines, bosques y prados, como si se destinara a la residencia de un príncipe. Cuando estuvo terminado, dijo la madre: "He elegido una novia para ti; dentro de tres días celebraremos la boda." El hijo se mostró conforme con todo lo que quisieron sus padres.

De arme koningsdochter had lang voor de stad op de terugkeer van de jongeling staan wachten. Toen het avond werd sprak zij: "Hij heeft zeker zijn ouders op de rechterwang gekust en mij is hij vergeten." Haar hart was vol droefenis en zij wenste zich in een eenzame boshut en wilde niet meer naar het hof van haar vader terug. Iedere avond ging zij naar de stad en liep langs zijn huis. Hij zag haar menigmaal maar hij kende haar niet meer. Tenslotte hoorde ze de mensen zeggen: "Morgen wordt zijn bruiloft gevierd." Toen sprak zij: "Ik wil proberen zijn hart terug te winnen." Toen de eerste bruiloftsdag gevierd werd draaide zij aan haar wensring en sprak: "Een gewaad zo stralend als de zon." Meteen lag het gewaad voor haar en straalde alsof het uit louter zonnestralen geweven was. Toen alle gasten aanwezig waren betrad zij de zaal. Iedereen was verwonderd over het mooie gewaad, de bruid wel het meest en daar mooie kleren haar lust en haar leven waren, ging zij naar het vreemde meisje toe en vroeg of zij het aan haar verkopen wilde. "Niet voor geld," antwoordde deze, "maar als ik de eerste nacht voor de deur mag zitten waarachter de bruidegom slaapt, dan wil ik het wel afstaan." De bruid kon haar verlangen niet bedwingen en stemde toe, maar zij mengde een slaapdrank in de avondwijn van de bruidegom waardoor hij in een diepe slaap viel. Toen alles stil geworden was hurkte de koningsdochter voor de deur van de slaapkamer, zette deze op een kier en riep naar binnen:
La pobre princesa estuvo aguardando largo tiempo a la entrada de la ciudad la vuelta de su prometido. Al anochecer, dijo: "Seguramente ha besado a sus padres en la mejilla derecha, y me ha olvidado." Llenóse su corazón de tristeza y pidió volver a la solitaria casita del bosque, lejos de la Corte de su padre. Todas las noches volvía a la ciudad y pasaba por delante de la casa del joven, él la vio muchas veces, pero no la reconoció. Al fin, oyó que la gente decía: "Mañana se celebra su boda." Intentaré recobrar su corazón, pensó ella. Y el primer día de la fiesta, dando vuelta al anillo mágico, dijo: "Quiero un vestido reluciente como el sol." En seguida tuvo el vestido en sus manos; y su brillo era tal, que parecía tejido de puros rayos. Cuando todos los invitados se hallaban reunidos, entró ella en la sala. Todos los presentes se admiraron al contemplar un vestido tan magnífico; pero la más admirada fue la novia, cuyo mayor deseo era el conseguir aquellos atavíos. Se dirigió, pues, a la desconocida y le preguntó si quería venderlo. "No por dinero," respondió ella, "pero os lo daré si me permitís pasar la noche ante la puerta de la habitación del novio." La novia, con el afán de poseer la prenda, accedió; pero mezcló un somnífero en el vino que servíase al novio, por lo que éste quedó sumido en profundo sueño. Cuando ya reinó el silencio en todo el palacio, la princesa, pegándose a la puerta del aposento y entreabriéndola, dijo en voz alta:

"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,
"Tambor mío, escucha mis palabras.

Ben je mij geheel vergeten?
¿Te olvidaste de tu amada,

Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?
la de la montaña encantada?

Heb ik voor de heks niet behoed je leven?
¿De la bruja no te salvé, mi vida?

Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?
¿No me juraste fidelidad rendida?

Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."
Tambor mío, escucha mis palabras."

Maar alles was tevergeefs, de trommelaar werd niet wakker en toen de morgen aanbrak moest de koningsdochter onverrichterzake weggaan. De tweede avond draaide zij aan haar wensring en sprak: "Een gewaad zo zilver als de maan." Toen zij in dit gewaad, dat zo teer was als de maneschijn, op het feest verscheen, wekte ook dit weer de begeerte van de bruid op en zij gaf het haar, in ruil voor de toestemming ook de tweede nacht voor de deur van de slaapkamer door te brengen. Toen riep zij in de stilte van de nacht:
Pero todo fue en vano; el tambor no se despertó, y, al llegar la mañana, la princesa hubo de retirarse sin haber conseguido su propósito. Al atardecer del segundo día, volvió a hacer girar el anillo y dijo: "Quiero un vestido plateado como la luna." Y cuando se presentó en la fiesta en su nuevo vestido, que competía con la luna en suavidad y delicadeza, despertó de nuevo la codicia de la novia, logrando también su conformidad de que pasase la segunda noche ante la puerta del dormitorio. Y, en medio del silencio nocturno, volvió a exclamar:

"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,
"Tambor mío, escucha mis palabras.

Ben je mij geheel vergeten?
¿Te olvidaste de tu amada,

Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?
la de la montaña encantada?

Heb ik voor de heks niet behoed je leven?
¿De la bruja no te salvé, mi vida?

Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?
¿No me juraste fidelidad rendida?

Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."
Tambor mío, escucha mis palabras."

Maar de trommelaar, verdoofd door de slaapdrank, was niet wakker te krijgen. Treurig ging zij 's morgens weer terug naar de boshut. Maar de bedienden in het huis hadden de klacht van het vreemde meisje gehoord en vertelden het aan de bruidegom. Zij zeiden "hem ook dat hij het onmogelijk had kunnen horen omdat zij een slaapdrank in zijn wijn hadden gegoten. De derde avond draaide de koningsdochter aan de wensring en sprak: "Een gewaad, flonkerend als de sterren." Toen zij zich daarin op het feest vertoonde, raakte de bruid over de pracht van het gewaad, dat de beide andere verre overtrof, helemaal in verrukking en sprak: "Ik moet en zal het hebben." Het meisje gaf het haar, net als de twee andere, in ruil voor de toestemming de nacht voor de deur van de bruidegom door te brengen. De bruidegom echter dronk de wijn die hem voor het slapengaan werd aangereikt niet op, doch goot hem uit achter het bed. En toen alles stil was geworden in huis hoorde hij een zachte stem die riep:
Pero el tambor, bajo los efectos del narcótico, no se despertó tampoco, y la muchacha, al llegar la mañana, hubo de regresar. tristemente, a su casa del bosque. Pero las gentes del palacio habían oído las lamentaciones de la princesa y dieron cuenta de ello al novio, diciéndole también que a él le era imposible oírla, porque en el vino que se tomaba al acostarse mezclaban un narcótico. Al tercer día, la princesa dio vuelta al prodigioso anillo y dijo: "Quiero un vestido centelleante como las estrellas." Al aparecer en la fiesta, la novia quedó anonadada ante la magnificencia del nuevo traje, mucho más hermoso que los anteriores, y dijo: "Ha de ser mío, y lo será." La princesa se lo cedió como las veces anteriores, a cambio del permiso de pasar la noche ante la puerta del aposento del novio. Éste. empero, no se tomó el vino que le sirvieron al ir a acostarse, sino que lo vertió detrás de la cama. Y cuando ya en toda la casa reinó el silencio, pudo oír la voz de la doncella, que le decía:

"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,
"Tambor mío, escucha mis palabras.

Ben je mij geheel vergeten?
¿Te olvidaste de tu amada,

Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?
la de la montaña encantada?

Heb ik voor de heks niet behoed je leven?
¿De la bruja no te salvé, mi vida?

Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?
¿No me juraste fidelidad rendida

Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."
Tambor mío, escucha mis palabras."

Plotseling kreeg hij zijn geheugen terug. "Ach," riep hij, "hoe heb ik zo trouweloos kunnen handelen, maar de kus die ik mijn ouders in de vreugde van mijn hart op de rechterwang heb gegeven is er de schuld van, dié heeft mij verdoofd." Hij sprong op, nam de koningsdochter bij de hand en bracht haar aan het bed van zijn ouders. "Dit is mijn ware bruid," sprak hij, "als ik met de andere trouw, bega ik een groot onrecht." Toen zijn ouders hoorden hoe het allemaal gegaan was, stemden zij toe. Hierna werden alle lichten in de zaal weer aangestoken, pauken en trompetten te voorschijn gehaald, vrienden en familie uitgenodigd om terug te komen en de echte bruiloft werd met grote vreugde gevierd. De eerste bruid mocht als troost de mooie gewaden behouden en daar was zij tevreden mee.
Y, de repente, recuperó la memoria. "¡Ay," exclamó, "cómo es posible que haya obrado de un modo tan desleal! Tuvo la culpa el beso que di a mis padres en la mejilla derecha; él me aturdió." Y, precipitándose a la puerta y tomando de la mano a la princesa, la llevó a la cama de sus padres. "Ésta es mi verdadera prometida," les dijo, "y si no me caso con ella, cometeré una grandísima injusticia." Los padres, al enterarse de todo lo sucedido, dieron su consentimiento. Fueron encendidas de nuevo las luces de la sala, sonaron tambores y trompetas, envióse invitación a amigos y parientes, y celebróse la boda con la mayor alegría. La otra prometida se quedó con los hermosos vestidos, y con ellos se dio por satisfecha.