De grafheuvel


土まんじゅう


Een rijke boer stond eens op zijn land en keek over zijn akker en velden; het koren schoot flink op, de vruchtbomen hingen vol. Het koren van 't vorig jaar lag nog in zulke grote hopen op de graanzolder, dat de balken het nauwelijks konden dragen. Daarna ging hij naar de stallen: daar stonden de vetgemeste ossen, de zware koeien en de glanzende paarden. Tenslotte ging hij naar zijn huis terug en liet zijn ogen gaan over de ijzeren kast, waar zijn geld lag. Toen hij daar zo stond en zijn rijkdom overzag, werd er opeens heftig geklopt. Het was geen klop op de kamerdeur, maar een klop op de deur van zijn hart. Het ging open, en hij hoorde een stem spreken: "Hebt u uw familie daarmee goed gedaan? Hebt u de nood van de armen gezien? Hebt u met hongerigen uw brood gedeeld? Was het genoeg wat u bezat, of verlangde u steeds meer?" En het hart wist het antwoord dadelijk: "Hard en onverbiddelijk ben ik geweest, en ik heb mijn familie nooit iets goeds gegeven. Kwam er een arme, dan wendde ik mijn ogen af. Om God heb ik mij niet bekommerd; ik heb alleen gedacht aan de vermeerdering van mijn rijkdom. Als alles van mij was geweest wat de hemel overdekt, dan had ik nog niet genoeg gehad." Toen hij dit antwoord hoorde, schrok hij hevig; zijn knieën knikten, en hij moest gaan zitten. Nogmaals klonk er een klop op de deur, maar nu was het de kamerdeur. Het was zijn buurman, een arme man, die een heel stelletje kinderen had, die hij niet meer te eten kon geven. "Ik weet wel," had de arme man gedacht, "buurman is rijk: maar hard is hij ook; het zal wel niet helpen, maar mijn kinderen huilen van honger, en ik zal het wagen." En hij zei tegen de rijke buur: "Ik weet dat u niet makkelijk iets weggeeft, maar ik sta hier als een man wie het water tot de mond komt; mijn kinderen hebben honger: leen me vier vaatjes graan." De rijke keek hem lang aan, daar begon de eerste zonnestraal van zachtheid een druppel van het ijs van de hebzucht af te smelten. "Vier vaatjes zal ik je niet lenen," antwoordde hij, "maar ik zal ze geven, maar onder één voorwaarde." - "Wat moet ik doen?" zei de arme. "Als ik gestorven ben, waak dan drie nachten op mijn graf." De boer vond het een onplezierige opdracht; maar in zijn nood stemde hij overal in toe; dus beloofde hij het en nam het koren mee naar huis.
Het was of de rijke geweten had wat er gebeuren zou; na drie dagen viel hij opeens dood neer. Men wist niet precies hoe het gebeurd was, maar er was niemand die om hem treurde. Toen hij begraven was, schoot de arme buurman te binnen wat hij had beloofd; hij was er graag van ontslagen geweest, maar hij dacht: "Hij is toch mild tegen je geweest, je hebt door zijn koren je hongerige kinderen te eten kunnen geven, en ook al zou dat niet zo zijn, je hebt het nu eenmaal beloofd, nu moet je het ook doen." Bij 't vallen van de avond ging hij naar het kerkhof, en ging op de grafheuvel zitten. Alles was stil, en de maan scheen boven de grafheuvel, en dikwijls vloog er een uil voorbij en liet een klagelijk geschreeuw horen. Toen de zon opging, ging de arme man ongedeerd naar huis terug en de tweede nacht ging ook rustig voorbij. De avond van de derde dag werd hij bijzonder angstig, het leek hem of er nog iets gebeuren ging. Toen hij naar buiten kwam, zag hij bij de muur om het kerkhof een man staan, die hij nog nooit had gezien. Hij was niet jong meer, had een gegroefd gezicht, en z'n ogen keken scherp en vurig. Hij was helemaal in een oude mantel gehuld, en verder zag je alleen grote rijlaarzen. "Wat zoek je hier?" zo sprak de boer hem aan, "griezel je niet op dat eenzame kerkhof?"
"Ik zoek niets," antwoordde hij, "maar ik ben ook nergens bang voor. Ik ben net als die jongen die wegging om het griezelen te leren, en daar vergeefs naar verlangde, maar die trouwde met een prinses en nog rijk werd bovendien, maar ik ben altijd arm gebleven. Ik ben alleen maar een afgedankte soldaat, en ik wil hier de nacht doorbrengen, want verder heb ik geen onderdak." - "Als je niet bang bent," zei de boer, "blijf dan bij me, en help me, die grafheuvel te bewaken." - "De wacht houden is echt werk voor soldaten!" antwoordde hij, "wat ons hier overkomt, of het nou goed of slecht is, dat zullen we samen dragen." De boer nam zijn aanbod aan, en ze gingen samen op de grafheuvel zitten.
Alles bleef stil tot middernacht. Toen klonk er ineens een snerpend gefluit door de lucht, en de twee wachters zagen de Boze, die in levenden lijve voor hen stond. "Weg, jullie schavuiten!" riep hij, "die daar in 't graf ligt is voor mij; ik kom hem halen, en als jullie niet weggaan, dan draai ik jullie je nek om!" - "Mooie meneer met de rode pluim," zei de soldaat, "je bent mijn kapitein niet, ik hoefje niet te gehoorzamen, en bang zijn heb ik niet geleerd. Ga maar verder; wij blijven intussen hier zitten." De duivel dacht: "Met goud kun je die twee schavuiten het beste vangen," en hij zong een toontje lager en vroeg heel vertrouwelijk, of ze geen zak met goud wilden hebben en daarmee naar huis gaan. "Daar valt over te praten," zei de soldaat. "Maar met één zak vol goud zijn we niet gediend; als je zoveel goud wilt geven als er in één van mijn kaplaarzen gaat, dan zullen we het veld ruimen en wegtrekken." - "Zoveel heb ik niet bij me," zei de duivel, "maar in de dichtstbijzijnde stad woont een wisselaar; dat is een goeie vrind van me, die schiet me zeker wel voor." Toen de duivel verdwenen was, trok de soldaat zijn linkerschoen uit en sprak: "Die kolenbrander zullen we eens een poets bakken: geef me je mes eens, vader." Hij sneed van de laars de zool af, en zette hem naast de grafheuvel in het hoge gras aan de rand van een begroeide kloof. "Nu is het best," zei hij, "nu kan die schoorsteenveger komen."
Nu gingen ze allebei zitten wachten, en het duurde niet lang, of de duivel kwam, een zakje goud in zijn hand. "Schud het er maar in leeg," zei de soldaat en hief de laars een eindje omhoog: "maar het zal niet genoeg zijn." De zwarte leegde het zakje, het goud viel er door heen en de laars bleef leeg. "Domme duivel!" riep de soldaat, "zo gaat het immers niet: heb ik dat niet dadelijk gezegd! Ga maar weer terug en haal meer." De duivel schudde het hoofd, hij ging weg en kwam na een uurtje met een veel grotere zak onder z'n arm. "Gooi het er maar in!" riep de soldaat, "maar of de laars vol wordt, dat betwijfel ik." Het goud rinkelde toen het viel, maar de schoen bleef leeg. De duivel keek er met zijn gloeiende ogen zelf in en overtuigde zich dat het waar was. "Je hebt schandelijk zware dijen," riep hij en trok z'n mond in. "Dacht je dan," voegde de soldaat hem toe, "dat ik een paardepoot had? Zoals jij? Sinds wanneer kijken ze bij jou op een dukaat? Maak dat je meer goud brengt, want anders gebeurt er niets van de hele afspraak." Weer trok de Boze weg. Maar nu bleef hij langer weg, en toen hij eindelijk weer verscheen, steunde hij onder de last van een zware zak, die op z'n schouder lag. Die schudde hij leeg in de laars, maar hij werd niet voller dan eerst. Nu werd hij woedend; hij wou de soldaat de laars uit de hand rukken, maar op dat ogenblik scheen de eerste straal van de opkomende zon aan de hemel, de boze geest vluchtte met een hevige schreeuw. De arme ziel was gered. Nu wilde de boer het goud verdelen, maar de soldaat sprak: "Geef mijn deel maar aan de armen. Dan kom ik bij jou wonen, en met de rest zullen wij samen wel in rust en vrede leven, zolang het God behaagt."
ある日、金持ちの農夫は中庭に立って、畑と庭を見ていました。麦は力強く大きくのび、果樹は果物で重くたれていました。一年前の穀物はまだ床にぎっしり山になって、たるきが重さに耐えられないくらいでした。それから、家畜小屋に入ると、栄養たっぷりの雄牛、太った雌牛、鏡のように光っている馬がたくさんいました。しまいに居間に戻り、金を入れてある鉄の箱をちらりとみました。
こうして財産を調べ立っているうちに、突然すぐ近くで戸をたたく大きな音がしました。それは部屋の戸をたたく音ではなく、自分の心の戸をたたく音でした。その戸が開き、自分に言ってる声を聞きました。「お前はその金で家族にいいことをしてやったか?お前は貧しい人たちが苦しんでいることを考えたことがあるか?腹がへっている人たちにパンを分け与えたことがあるか?お前は自分の持っているものに満足してきたか?それとももっと欲しいと思ったか?」心はすぐ返事を出しました。「私は心が冷たく、人に憐みをかけることがなかった。自分の家族にやさしさをみせたことは一度もなかった。物乞いが来れば、私はそっぽを向いた。神様のことで悩むことなく、自分の財産を増やすことばかり考えていた。空の下にあるもの全部が自分のものになっても、やはりこれで十分だと思わなかっただろう。」この返事に気づくと、農夫はひどく不安になって膝ががくがくし出し、座るしかありませんでした。
すると、また戸をたたく音がしました。しかしそれは部屋の戸をたたく音でした。それは隣に住んでいる貧しい男でした。たくさんこどもがいて、もう満足に食べ物をやれなくなったのです。男は、(隣は金持ちだが、金があると同時に冷たい心の人だとおれは知っている。だが子どもたちはパンが欲しくて泣いているのだ。だからやってみよう。)と考えました。
男は金持ちに言いました。「あなたは自分のものを簡単には人にあげません。だけど、私は頭の上まで水が上がってきているように感じてここに来ているのです。私の子供たちは食べるものがなくて死にそうなんです。私に麦を4袋貸していただけませんか。」金持ちはしばらく男をみつめていました。それから憐みの心がきざしてきて、欲深さの氷が少し解けました。「4袋は貸さないことにするよ。」と金持ちは答えました。「だが、8袋あげよう。但し、一つ条件がある。」「何をすればいいんですか?」と貧しい男は言いました。「私が死んだら、三晩、私の墓の見張りをしてもらいたいのだ。」貧しいお百姓はこの頼みに心がかきみだされましたが、今の困っている状況では何でも承知するしかなく、その条件をのんで、麦を家に持ち帰りました。
金持ちはこれから起こることを前もって知っていたように思われました。というのはそれから三日経って突然ばったり倒れて死んでしまったのです。どうしてそうなったのか誰もはっきりとわかりませんでしたが、誰も悲しみませんでした。金持ちが埋められたとき、貧しい男は約束のことを思い出しました。男はその約束をできれば喜んで反故にしたでしょうが、「何と言っても、おれにやさしくしてくれたんだよな。腹のへった子供たちにあの人の麦を食べさせたんだ。それにそうでなくても、約束したんだから守らなくちゃいけない。」と思いました。夜になると、男は墓地へ入り、墓塚に座りました。辺りはシーンとして、月だけが墓の上にでていました。ときどきふくろうが飛んで過ぎてゆき、もの悲しい鳴き声をあげました。陽が昇ると貧しい男は無事に家に帰り、同じように二晩目も静かに過ぎました。
三日目の夜に奇妙な不安にとらわれました。何か起こりそうな気がしたのです。貧しい男がでかけると墓地の塀のそばに前に見たことがない男が見えました。その男はもう若くなく、顔にいくつも傷跡があり、目で鋭く熱心にあたりを見回していました。身をすっぽり古いマントで包んでいて、大きな乗馬靴しか見えませんでした。
「ここで何を探しているんです?」と農夫は尋ねました。「寂しい墓地がこわくないのですか?」「何も探してないよ。」と男は答えました。「それに何もこわくないよ。おれはぞっとすることを習いに行ってわざわざ苦労した若者と似たようなものさ。だけどあいつは王様の娘を妻にし大きな財産も手に入れたが、おれの方は貧しいままだ。おれはお払い箱の兵士さ。他に泊る所がないからここで夜を過ごそうとしてるんだ。」「もし怖くないのなら、私と一緒にいて、そこの墓の見張りを手伝ってくれませんか?」と農夫は言いました。「見張りをするのが、兵士の仕事さ。」と男は答えました。「ここで何が起こっても、それがよかろうと悪かろうと、二人で一緒に分けよう。」農夫はこれに賛成し、二人は墓の上に一緒に座りました。
真夜中まで辺りは静かでした。すると突然かん高い笛の音が空中に聞こえ、二人の見張り人に悪魔が形になって目の前に立っているのがわかりました。「そこをのけ、この野郎!」と悪魔は二人に怒鳴りました。「その墓の男はおれのものだ。おれが連れて行くんだ。退かなければ首をへし折るぞ。」「赤い羽根のおっさんよ。」と兵士は言いました。「お前はおれの隊長じゃない。お前に従う必要はないんだぜ。それにおれはこわがることをまだ知らないんでね。あっちへ行けよ。おれたちはここにずっと座っているよ。」悪魔は(この二人のごろつきをつかむには金が一番)と心で考え、もっとやさしい態度をとり、とてもやさしく、一袋の金をもらって家に帰りたくないかね?と尋ねました。「それは聴いてみるべきだな」と兵士は答えました。「だが一袋の金じゃ役に立たん。おれの長靴の片方に入るだけくれるんなら、ここを立ち退いて出ていくよ。」「今手持ちはそんなにたくさんない。」と悪魔は言いました。「だがとってくる。隣町に両替商がいておれと仲がいいから、すぐに手配してくれるさ。」
悪魔が消えると兵士は左の長靴を脱いで、「じきにあの炭焼きの鼻をあかしてやろう。おい、ちょっとあんたのナイフを貸してくれ。」と言いました。それで、長靴の底を切りとり、墓の近くの穴のふちの半分生い茂っている高い草の中におきました。「これでよし。」と兵士は言いました。「そろそろ煙突掃除屋が来るだろう。」
二人とも座って待っていると、まもなく悪魔が手に小さな金の袋をもって戻って来ました。「中に入れてみろ。」と兵士は、長靴を少し持ち上げて言いました。「だが、いっぱいじゃなさそうだ。」黒い悪魔は袋の中にあるものを振って全部空けましたが、金は底から抜け落ち、長靴は空っぽのままでした。「間抜けな悪魔め」と兵士はどなりました。「それじゃだめだ!一度そう言わなかったか?戻ってもっと持ってこい。」悪魔は頭を振って、行き、一時間するともっと大きな袋を腕のわきに抱えてきました。「さあ、入れてみろ。」と兵士は叫びました。「だが長靴はいっぱいにならないと思うな。」金は落ちながらチャリンチャリンと音がしましたが長靴は空っぽのままでした。悪魔は燃えるような目で自分でも中を覗き込みましたが、空っぽなことに納得しました。「お前はすごく太いふくらはぎをしてるんだな。」としかめ面をしながら悪魔は言いました。「おれがお前のようなひづめの足をしてるとでも思ったか?お前はいつからそんなけちになったんだ?もっと金を集めるようにしろ。さもないと取引は無しだ。」と兵士は答えました。悪魔はまた出かけて行きました。今度はもっと長く時間がかかり、ついに現れたときは、肩に背負っている袋の重さではあはあ喘いでいました。悪魔は長靴に袋の中身を空けましたが、前と同じようにいっぱいからは程遠いものでした。悪魔は憤然として長靴を兵士からひったくろうとしましたが、ちょうどそのとき、朝の太陽の光が空から差し込み、悪魔は大きな悲鳴をあげて逃げていきました。可哀そうな魂は救われました。農夫は金を分けようとしましたが、兵士は、「おれの分を貧しい人たちにやってくれ。おれはあんたの家へ行って、神様が許してくれる限り、残りで一緒に安楽に暮らそう。」と言いました。