De kristallen bol


La bola de cristal


Er was eens een oude toverkol. Ze had drie zoons, die broederlijk van elkaar hielden; maar het oude mens vertrouwde hen niet en dacht dat ze haar van haar macht wilden beroven. Toen veranderde ze de oudste in een arend, die moest op een rotsgebergte wonen, en de mensen zagen hem dikwijls in grote kringen op en neer zweven tegen de lucht. De tweede veranderde ze in een walvis, hij leefde in een diepe zee, en men zag alleen hoe hij nu en dan een geweldige waterstraal omhoog wierp. Beiden hadden dagelijks slechts twee uur lang hun mensengedaante.
De derde zoon was bang dat ze hem nog in een verscheurend dier zou veranderen, een beer, of een wolf, en daarom ging hij stiekem weg. Maar die had gehoord dat op het slot van de Gouden Zon een betoverde prinses zat, die wachtte op verlossing; maar ieder moest er zijn leven voor op 't spel zetten, en er waren al drie-en-twintig jonge mannen jammerlijk omgekomen, en er was nog maar één kans over, meer dan vier-en-twintig mochten het niet proberen. En omdat hij een hart zonder angst had, besloot hij, het slot van de Gouden Zon op te zoeken.
Reeds lang had hij rondgetrokken, zonder het te kunnen vinden, maar toen verdwaalde hij in een groot bos; en hij kon de uitgang niet vinden. Opeens zag hij in de verte twee reuzen, ze wenkten hem met de hand, en toen hij erbij kwam, zeiden ze: "We vechten om een hoed; van wie die zijn zal; en omdat we beiden even sterk zijn, kan de één de ander niet overweldigen; kleine mensen zijn slimmer dan wij, nu laten we aan jou de beslissing." - "Hoe kun je nu vechten om een oude hoed?" zei de jonge man. "Omdat je niet weet, wat voor eigenschap die hoed heeft; het is een wenshoed. Wie hem opzet, kan zich ergens wensen, waar hij ook maar wil, en op 't zelfde ogenblik is hij er ook." - "Geef mij die hoed," zei de jonge man, "ik zal een eind weg gaan; en als ik roep moeten jullie om 't hardst gaan lopen, en wie het eerst bij me is, krijgt de hoed." Hij zette de hoed op, dacht aan de prinses, vergat de reuzen en liep steeds door. Eens zuchtte hij uit de grond van zijn hart: "O, was ik toch maar op het slot van de Gouden Zon!" en nauwelijks waren die woorden over zijn lippen, of hij stond op een hoge berg voor de poort van een slot.
Hij ging er binnen en liep alle kamers door, tot hij in de laatste de prinses vond. Maar hoe schrok hij van haar uiterlijk, ze had een asgrauw gezicht vol rimpels, lelijke ogen en rood haar. "Bent u de prinses, die zo mooi is, dat de hele wereld erover praat?" riep hij uit. "Ach!" gaf ze ten antwoord, "dit is mijn werkelijke gedaante niet, mensenogen kunnen me alleen maar aanschouwen in deze afschuwelijke vorm; maar om te weten, hoe ik er werkelijk uitzie: kijk maar in die spiegel, die laat zich niet verblinden, maar toont me, zoals ik werkelijk ben."
Ze gaf hem een spiegel in de hand, en daar zag hij het mooiste meisje in, dat ter wereld bestond, en ook zag hij hoe van verdriet haar de tranen over de wangen rolden. Toen sprak hij: "Hoe kun je verlost worden? Ik ben voor geen enkel gevaar bang." Zij sprak: "Wie de kristallen bol krijgt en die aan de tovenaar voorhoudt, breekt zijn macht; dan krijg ik mijn ware gedaante terug." - "Ach," voegde ze er zuchtend bij, "zo velen zijn daar al door omgekomen, jonge mensen - als ik denk aan de grote gevaren waar je je in begeeft, doet het mij nog meer verdriet." - "Mij kan niets tegenhouden," sprak hij, "maar zeg me maar, wat ik doen moet." - "Je moet alles weten," sprak de prinses, "als je de berg waar het slot op staat, afloopt, dan staat beneden bij een bron een wilde oeros, en daar moet je mee vechten. Mocht het je lukken, hem te doden, dan verheft zich uit zijn lijk een vurige vogel, en die vogel heeft in zijn lichaam een gloeiend ei, en in dat ei ligt, als dooier, de kristallen bol. Maar hij legt het ei niet, voor hij ertoe wordt genoodzaakt; maar als het op de grond valt, dan steekt het alles aan en verbrandt alles in de buurt, het ei zelf smelt en daarmee de kristallen bol, en al je moeite is dan vergeefs geweest."
De jongeman daalde naar de bron, waar de oeros snoof, en brieste. Na een lange strijd stootte hij hem zijn zwaard in 't lijf, en het dier zonk neer. Meteen verhief zich de vurige vogel, en wilde wegvliegen. Maar de adelaar - de broer van de jongeman - die tussen de wolken had gezweefd, stortte zich op hem neer, joeg hem naar zee, pikte hem met zijn snavel, zodat hij in benauwdheid het ei liet vallen. Het viel echter niet in zee, maar in een vissershut die aan het strand stond; die ging roken en zou in vlammen opgaan. Huizenhoge golven bruisten opeens in de zee, ze stroomden over de hut en bedwongen het vuur. De andere broer, de walvis, was aan komen zwemmen en had de golven opgezweept. Toen de brand was geblust, zocht de jonkman naar het ei, en hij vond het ook: het was niet gesmolten, alleen was de schaal, door de plotselinge afkoeling door het koude water gebroken en hij kon er de kristallen bol onbeschadigd uithalen.
Toen de jongeman naar de tovenaar ging en de bol hem voorhield, sprak deze: "Mijn macht is verbroken, van nu af aan bent u de koning van het slot van de Gouden Zon. Ook je broers kunnen hen menselijke gedaante op deze manier terugkrijgen." Toen snelde de jonkman naar de prinses, en toen hij in haar kamer kwam, stond zij daar in de volle glans van haar schoonheid en beiden wisselden vol vreugde hun ringen met elkaar.
Vivía en otros tiempos una hechicera que tenía tres hijos, los cuales se amaban como buenos hermanos; pero la vieja no se fiaba de ellos, temiendo que quisieran arrebatarle su poder. Por eso transformó al mayor en águila, que anidó en la cima de una rocosa montaña, y sólo alguna que otra vez se le veía describiendo amplios círculos en la inmensidad del cielo. Al segundo lo convirtió en ballena, condenándolo a vivir en el seno del mar, y sólo de vez en cuando asomaba a la superficie, proyectando a gran altura un poderoso chorro de agua. Uno y otro recobraban su figura humana por espacio de dos horas cada día. El tercer hijo, temiendo verse también convertido en alimaña, oso o lobo, por ejemplo, huyó secretamente.
Habíase enterado de que en el castillo del Sol de Oro residía una princesa encantada que aguardaba la hora de su liberación; pero quien intentase la empresa exponía su vida, y ya veintitrés jóvenes habían sucumbido tristemente. Sólo otro podía probar suerte, y nadie más después de él. Y como era un mozo de corazón intrépido, decidió ir en busca del castillo del Sol de Oro.
Llevaba ya mucho tiempo en camino, sin lograr dar con el castillo, cuando se encontró extraviado en un inmenso bosque. De pronto descubrió a lo lejos dos gigantes que le hacían señas con la mano, y cuando se hubo acercado, le dijeron:
- Estamos disputando acerca de quién de los dos ha de quedarse con este sombrero, y, puesto que somos igual de fuertes, ninguno puede vencer al otro. Como vosotros, los hombrecillos, sois más listos que nosotros, hemos pensado que tú decidas.
- ¿Cómo es posible que os peleéis por un viejo sombrero? -exclamó el joven.
- Es que tú ignoras sus virtudes. Es un sombrero milagroso, pues todo aquel que se lo pone, en un instante será transportado a cualquier lugar que desee.
- Venga el sombrero -dijo el mozo-. Me adelantaré un trecho con él, y, cuando llame, echad a correr; lo daré al primero que me alcance.
Y calándose el sombrero, se alejó. Pero, llena su mente de la princesa, olvidóse en seguida de los gigantes. Suspirando desde el fondo del pecho, exclamó:
- ¡Ah, si pudiese encontrarme en el castillo del Sol de Oro! -y, no bien habían salido estas palabras de sus labios, hallóse en la cima de una alta montaña, ante la puerta del alcázar.
Entró y recorrió todos los salones, encontrando a la princesa en el último. Pero, ¡qué susto se llevó al verla!. Tenía la cara de color ceniciento, lleno de arrugas; los ojos, turbios, y el cabello, rojo.
- ¿Vos sois la princesa cuya belleza ensalza el mundo entero?
- ¡Ay! -respondió ella-, ésta que contemplas no es mi figura propia. Los ojos humanos sólo pueden verme en esta horrible apariencia; mas para que sepas cómo soy en realidad, mira en este espejo, que no yerra y refleja mi imagen verdadera.
Y puso en su mano un espejo, en el cual vio el joven la figura de la doncella más hermosa del mundo entero; y de sus ojos fluían amargas lágrimas que rodaban por sus mejillas.
Díjole entonces:
- ¿Cómo puedes ser redimida? Yo no retrocedo ante ningún peligro.
- Quien se apodere de la bola de cristal y la presente al brujo, quebrará su poder y me restituirá mi figura original. ¡Ay! -añadió-, muchos han pagado con la vida el intento, y, viéndote tan joven, me duele ver el que te expongas a tan gran peligro por mí.
- Nada me detendrá -replicó él-, pero dime qué debo hacer.
- Vas a saberlo todo -dijo la princesa-: Si desciendes la montaña en cuya cima estamos, encontrarás al pie, junto a una fuente, un salvaje bisonte, con el cual habrás de luchar. Si logras darle muerte, se levantará de él un pájaro de fuego, que lleva en el cuerpo un huevo ardiente, y este huevo tiene por yema una bola de cristal. Pero el pájaro no soltará el huevo a menos de ser forzado a ello, y, si cae al suelo, se encenderá, quemando cuanto haya a su alrededor, disolviéndose él junto con la bola de cristal, y entonces todas tus fatigas habrán sido inútiles.
Bajó el mozo a la fuente, y en seguida oyó los resoplidos y feroces bramidos del bisonte. Tras larga lucha consiguió traspasarlo con su espada, y el monstruo cayó sin vida. En el mismo instante desprendióse de su cuerpo el ave de fuego y emprendió el vuelo; pero el águila, o sea, el hermano del joven, que acudió volando entre las nubes, lanzóse en su persecución, empujándola hacia el mar y acosándola a picotazos, hasta que la otra, incapaz de seguir resistiendo, soltó el huevo. Pero éste no fue a caer al mar, sino en la cabaña de un pescador situada en la orilla, donde en seguida empezó a humear y despedir llamas. Eleváronse entonces gigantescas olas que, inundando la choza, extinguieron el fuego. Habían sido provocadas por el hermano, transformado en ballena, y, una vez el incendio estuvo apagado, nuestro doncel corrió a buscar el huevo, y tuvo la suerte de encontrarlo. No se había derretido aún, mas, por la acción del agua fría, la cáscara se había roto y, así, el mozo pudo extraer, indemne, la bola de cristal.
Al presentarse con ella al brujo y mostrársela, dijo éste:
- Mi poder ha quedado destruido, y, desde este momento, tú eres rey del castillo del Sol de Oro. Puedes también desencantar a tus hermanos, devolviéndoles su figura humana.
Corrió el joven al encuentro de la princesa y, al entrar en su aposento, la vio en todo el esplendor de su belleza y, rebosantes de alegría, los dos intercambiaron sus anillos.