Jonkvrouw Maleen


Bakire Maleen


Er was eens een Koning en die had een zoon, en deze vroeg om de hand van een dochter van een machtig koning. Ze heette Jonkvrouw Maleen, en ze was zeldzaam mooi. Daar haar vader haar aan een ander wilde geven, kreeg hij geen toestemming om met haar te trouwen. Maar daar ze elkaar van ganser harte liefhadden, wilden ze niet uit elkaar gaan, en jonkvrouw Maleen sprak tot haar vader: "Ik kan en ik wil niemand anders als mijn man nemen." Nu werd de vader heel boos en liet een donkere toren bouwen waar geen straal van zon of maan ooit inviel. Toen hij klaar was, sprak hij: "Hierin moetje zeven jaar lang zitten; en dan kom ik eens zien of je trotse aard gebroken is." Voor die zeven jaar werd er eten en drank de toren ingedragen, dan werd zij met haar kamerjuffer erheen gebracht en ingemetseld en zo van hemel en aarde gescheiden. Daar zaten ze nu in de duisternis, en ze wisten niet, wanneer het dag of nacht was. Dikwijls liep de prins om de toren heen en riep haar naam, maar geen klank drong van buiten door de dikke muren heen. Wat konden ze anders dan jammeren en klagen? Intussen ging de tijd voorbij en aan 't verminderen van eten en drank merkten zij, dat de zeven jaren ten einde liepen. Ze dachten dat het ogenblik van hun verlossing aanbrak, maar geen hamerslag klonk, geen steen kwam uit de muur vallen: het leek wel of haar vader hen vergeten had. Toen ze nog maar voor korte tijd voedsel hadden, en een ellendige dood voorzagen, sprak jonkvrouw Maleen: "We moeten het laatste redmiddel beproeven en zien, of wij die muur niet kunnen doorbreken." Ze nam het broodmes, groef en boorde aan de kalkrand van een steen en als ze vermoeid was, loste de kamerjuffrouw haar af. Na lang werken lukte het, een steen los te werken. Na een poosje een tweede en daarna een derde, en na drie dagen viel de eerste lichtstraal in hun duisternis. En eindelijk was de opening zo groot, dat ze naar buiten konden kijken. De hemel was blauw, en een frisse lucht woei hun tegemoet, maar hoe droevig zag alles er uit om hen heen: het slot van haar vader lag in puin, de stad en de dorpen waren zo ver je zien kon, verbrand, de akkers aan alle kanten verwoest: en geen levende ziel zagen ze. Toen de opening in de muur zo groot was, dat ze erdoor konden kruipen, sprong eerst de kamerjuffer naar beneden, en dan volgde jonkvrouw Maleen. Maar waar moesten ze naar toe? Vijanden hadden het hele rijk verwoest, de koning verjaagd, en alle inwoners verslagen. Ze liepen verder, om een ander land te zoeken, maar ze vonden nergens een onderdak of een mens, die hun een homp brood kon geven, en hun honger was zo groot, dat ze tenslotte bladeren van brandnetels aten. Toen ze na een lange zwerftocht in een ander land kwamen, boden ze overal hun diensten aan, maar waar ze aanklopten, werden ze afgewezen, en niemand had medelijden met hen. Eindelijk kwamen ze in een grote stad, en gingen er naar het koninklijk paleis. Maar ook daar zei men hen, verder te gaan, tot eindelijk de kok zei, dat ze wel in de keuken konden komen en assepoes worden.
De zoon van de koning in wiens rijk zij gekomen waren, was echter de verloofde van jonkvrouw Maleen geweest. De vader had een ander meisje voor hem uitgezocht, even lelijk van gezicht als boos van hart. De bruiloft was vastgesteld, de bruid was al aangekomen, maar omdat ze zo verschrikkelijk lelijk was, vertoonde ze zich aan niemand en sloot ze zich in haar eigen kamer op, en jonkvrouw Maleen moest haar het eten uit de keuken brengen. Toen de dag aanbrak, waarop de bruid met de bruidegom naar de kerk zou gaan, schaamde ze zich over haar lelijkheid en toen ze zich op straat vertoonde, werd ze door de mensen bespot en uitgelachen. Toen zei ze tegen jonkvrouw Maleen: "Een groot geluk staat je te wachten. Ik heb mijn voet verstuikt en kan niet goed over straat lopen; nu moet je mijn bruidskleren maar aantrekken en mijn plaats innemen: groter eer kan je moeilijk gebeuren." Maar jonkvrouw Maleen ging er niet op in en zei: "Ik verlang geen eer, die me niet toekomt." Ook was het vergeefs dat ze haar er geld voor bood. Eindelijk sprak ze woedend: "Als je me niet gehoorzaamt, kost het je het leven. Ik hoef maar een enkel woord te zeggen, of je hoofd wordt je voor de voeten gelegd." Toen moest ze wel gehoorzamen en de prachtige kleren van de bruid en haar sieraden aandoen. Toen zij de koningszaal binnenkwam, verstomden allen over haar grote schoonheid, en de koning zei tegen zijn zoon: "Dat is de bruid die ik voor je heb uitgezocht en die je voor 't altaar moet leiden." De bruidegom was verbaasd en dacht: "Wat lijkt ze op mijn Maleen: ik zou bijna denken dat ze het zelf was, maar die zit al lang in de toren, of misschien is ze wel dood." Hij nam haar bij de hand en leidde haar naar de kerk. Langs de weg stonden brandnetels. Toen sprak zij:
"Brandnetelbos,
Brandnetelbos zo kleen,
Wat sta je hier alleen?
Ik heb de tijd geweten,
Dat ik u ongestoofd,
Ongebraden heb gegeten!"
"Wat praat je nu?" vroeg de prins. "Niets," zei ze, "ik dacht alleen maar aan jonkvrouw Maleen." Het verwonderde hem, dat zij haar naam kende, maar hij zweeg. Toen ze op het kerkepad kwamen, zei ze:
"Kerktegels, breek niet!
ik ben de ware bruid niet!"
"Wat voor spreuk zeg je nu?" vroeg de prins. "Niets," antwoordde ze, "ik dacht alleen maar aan jonkvrouw Maleen." - "Ken jij jonkvrouw Maleen?" - "Neen" zei ze "hoe zou ik die kennen; ik heb alleen maar van haar gehoord." Maar toen ze bij de kerkdeur kwamen, zei ze nog eens:
"Kerkdeur, breek niet!
ik ben de ware bruid niet!"
"Wat voor spreuk zei je nu?" vroeg hij "Och" zei ze "ik heb alleen maar aan jonkvrouw Maleen gedacht." Toen haalde hij een kostbaar sieraad te voorschijn, legde het om haar hals en haakte de kettingen in elkaar. Daarop traden ze de kerk binnen, en de priester legde voor het altaar hun handen ineen en trouwde hen. Hij leidde haar naar huis terug, maar zij sprak de hele weg geen enkel woord. Toen ze weer in het paleis waren gekomen, snelde ze naar de kamer van de bruid, trok de prachtige kleren en sieraden uit, trok haar grauwe kieljurk aan en hield alleen de halsketting om die ze van de bruidegom had gekregen. Toen de nacht kwam en de bruid in de kamer van de prins zou worden gebracht, liet zij de sluier over haar gezicht vallen, zodat het bedrog niet blijken zou. Zodra alle mensen weg waren gegaan, sprak hij tot haar: "Wat heb je toch tegen 't brandnetelbos gezegd, dat langs de weg stond." - "Wat voor brandnetelbos?" vroeg ze "ik praat met geen brandnetelbos!" - "Als je het niet gedaan hebt, ben jij de ware bruid niet." zei hij. Toen bedacht ze zich en zei:
"Ik moet weg, naar mijn maagd
omdat zij mijn gedachten draagt."
Ze ging de kamer uit en voer tegen jonkvrouw Maleen uit: "Meisje, wat heb jij tegen 't brandnetelbos gezegd?" - "Ik zei niets dan:
"Brandnetelbos,
Brandnetelbos zo kleen,
Wat sta je hier alleen?
Ik heb de tijd geweten,
dat ik u gestoofd,
ongebraden heb gegeten!"
De bruid liep naar de kamer terug en zei: "Nu weet ik weer, wat ik tegen het brandnetelbos heb gezegd en ze herhaalde de woorden, die ze zo even had gehoord. "Maar wat zei je dan tegen het kerkepad, toen we daarover liepen?" - "Tegen het kerkepad? Ik praat toch met geen kerkepad?" - "Dan ben je toch de ware bruid niet." Ze zei weer:
"Ik moet weg, naar mijn maagd,
omdat zij mijn gedachten draagt."
Zij ging naar buiten en voer tegen jonkvrouw Maleen uit: "Meisje, wat heb je tegen het kerkepad gezegd?" - "Ik zei niets dan:
"Kerktegels, breek niet!
ik ben de ware bruid niet!"
"Dat kost je je leven" riep de bruid, maar ze snelde naar de kamer terug en zei: "Nu weet ik weer, wat ik tegen het kerkepad heb gezegd" en ze herhaalde de woorden. "Maar wat zei je dan tegen de kerkdeur?" - "Tegen de kerkdeur?" antwoordde ze, "ik praat met geen kerkdeur." - "Dan ben je ook de ware bruid niet." Ze ging de kamer uit en voer uit tegen jonkvrouw Maleen: "Meisje, wat heb je tegen die kerkdeur gezegd?" - "Ik zei niets dan:
"Kerkdeur, breek niet,
ik ben de ware bruid niet!"
"Dat kost je het leven!" riep de bruid en ze werd heel boos, maar ze snelde naar de slaapkamer terug en zei: "Nu weet ik weer, wat ik tegen de kerkdeur heb gezegd!" en ze herhaalde de woorden. "Maar waar is het geschenk dat ik je bij de kerkdeur gaf?" - "Wat voor geschenk," antwoordde ze "je hebt me geen geschenk gegeven!" - "Ik heb het je zelf om de hals gehangen en het zelf vastgemaakt: als je dat niet weet, dan ben jij de ware bruid niet!" Hij trok haar de sluier van 't gezicht weg, en toen hij haar grondeloze lelijkheid zag, sprong hij geschrokken achteruit en zei: "Hoe kom jij hier? Wie ben je?" - "Ik ben de bruid met wie je je verloofd hebt, maar omdat ik bang was, dat de mensen mij zouden bespotten, als ze me buiten zagen, heb ik de assepoester bevolen, mijn kleren aan te trekken en in mijn plaats naar de kerk te gaan."
"Waar is dat meisje dan?" zei hij: "ik wil haar zien, ga haar halen." Ze ging de kamer uit en zei tegen de lakeien, die assepoes was een bedriegster, ze moesten haar naar het plein brengen en haar 't hoofd afslaan. De lakeien pakten haar beet en wilden haar meesleuren, maar ze gilde zo verschrikkelijk en riep zo luid om hulp, dat de prins haar stem hoorde, uit zijn kamer stormde en 't bevel gaf, het meisje ogenblikkelijk los te laten. Men haalde licht, en toen zag hij om haar hals de gouden ketting die hij haar bij de kerkdeur had gegeven. "Jij bent de ware bruid," sprak hij "jij bent met mij naar de kerk gegaan: Kom met mij mee, naar mijn kamer." Toen zij beiden alleen waren, sprak hij: "Je hebt gedurende de kerkgang de naam jonkvrouw Maleen genoemd; zij was mijn verloofde, als ik dacht dat het mogelijk was, dan zou ik werkelijk geloven dat zij het is, die voor mij staat: je lijkt op haar, in alle opzichten." Zij antwoordde: "Ik ben jonkvrouw Maleen, en om jou heb ik zeven jaar in de duisternis gevangen gezeten, ik heb honger en dorst geleden en lang in nood en armoede geleefd; maar vandaag breekt de zon weer door. Ik ben met je getrouwd in de kerk, en ik ben je wettige vrouw." Toen kusten zij elkaar, en waren gelukkig, hun hele leven. De valse bruid werd tot straf het hoofd afgeslagen.
De toren waar jonkvrouw Maleen in gevangen gezeten heeft, is nog lang blijven staan, en als de kinderen erlangs liepen, zongen zij:
"Kling, klang, kloria,
Wie zit er in deze Toria?
Daar zit een Koningsdochter in.
Die krijg ik niet te zien.
De muur die wou niet breken,
De steen die wou niet steken.
Hansje met je bonte pij,
Kom me volgen in de rij!"
Bir zamanlar bir kral vardı. Onun oğlu, yani prens, bir başka kralın Bakire Maleen adındaki kızına talip oldu, yani onunla evlenmek istedi. Ancak kızın babası onu başkasına sözlemişti.
Oysa oğlanla bu kız birbirlerinden hoşlanmış ve ayrılmamaya karar vermişlerdi. Nitekim kız babasına, "Ben asla başkasına varmam" dedi.
Kral buna o kadar öfkelendi ki, hemen ay ve gün ışığının giremeyeceği kapkaranlık bir kule inşa ettirdi.
Kule tamamlanınca kızına, "Yedi yıl burada kalacaksın! Yedi yıl sonra gelip bakacağım, inadın kırıldı mı diye" dedi.
Yedi yıllık yiyecek içeceği bu kuleye getirdiler, sonra da kızı hizmetçisiyle birlikte oraya tıktılar. Pencerelere ve kapıya duvar örüldü; yani havadan ve topraktan tecrit edildiler. Böylece gece gündüz hep karanlıkta kaldılar.
Prens ise sık sık bu kulenin etrafında döndü, kıza seslenip durdu, ama kulenin kalın duvarlarından ne içeriye bir ses gitti, ne de içerden bir ses çıktı.
Içerdekiler ağlayıp sızlanmaktan başka ne yapacaklardı ki!
Böylece zaman geçti; yedi yılın dolmasına az kala yiyecek içecekleri azaldı. Yakında kurtulacaklarını umdular, ama ne bir çekiç sesi işittiler, ne de duvardan bir taşın oynayarak yere düştüğünü!
Yiyecekleri iyice azalınca, ölümün yaklaşmakta olduğunu hissettiler; bunun üzerine Bakire Maleen: "Başka çaremiz yok! Şu duvarı kırmaya bakalım" dedi. Eline bir ekmek bıçağı alarak duvarı kazımaya başladı; yorulduğu zaman hizmetçisi bu işi sürdürdü hep.
Uzun süren çalışmalardan sonra bir taşı yerinden oynatıp alabildiler; bunu İkincisi ve üçüncüsü takip etti. Uç gün sonra içeriye gün ışığı girebildi. Sonunda, dışarısını seyredebilecek büyüklükte bir delik açtılar. Gök masmaviydi, içeriye temiz hava giriverdi; ama manzara öyle kasvet vericiydi ki! Babasının sarayı tamamen yıkılmıştı; göz alabildiğince şehirler, köyler... hepsi yakılmıştı. Tarlalar altüst edilmişti; ortalıkta hiçbir insan gözükmüyordu.
Duvardaki delik içinden geçilecek kadar büyüyünce önce hizmetçi kız oradan dışarı çıktı, sonra da Bakire Maleen.
Ama nereye gideceklerdi ki? Düşman tüm krallığı çöle çevirmiş, yöre halkını katletmişti.
Bunun üzerine Bakire Maleen'le hizmetçisi başka bir ülkeye gittiler, ama orada ne kalacak bir yer buldular, ne de kendilerine bir parça ekmek verecek birini. O kadar yoksul kaldılar ki, karınlarını ısırgan otu yiyerek doyurdular.
Uzun uzun dolaştıktan sonra başka bir ülkeye geldiler; her yerde iş aradılar, ama kimse onlara acımadı.
Sonunda büyük bir şehre vararak doğru saraya gittiler. Tam oradan da kovulmak üzereydiler ki; neyse ki aşçı onları Külkedisi gibi çalıştırmak üzere yanma aldı.
Bulundukları ülkedeki kralın oğlu Bakire Maleen'in nişanlısından başkası değildi aslında! Babası ona bir başka kız bulmuştu, ama kızın yüzü karakteri gibi çirkindi.
Derken düğün günü geldi çattı ve gelin çıkageldi, ancak çirkinliği fark edilmesin diye herkesten saklanarak odasına kapandı. Bakire Maleen ona mutfaktan yemek götürmekle görevlendirildi.
Gelin ve damadın kiliseye gidecekleri gün kız çirkinliğinden öyle utandı ki! Sokakta görenlerin kendisiyle gülüp alay edeceklerinden de çok korktu.
Bunun üzerine Bakire Maleen'e, "Şans kapını çaldı; ben ayağımı incittim, sokakta yürüyemeyeceğim. Gelinliğimi sen giy ve benim yerime geç. Bundan daha büyük bir şeref olamaz senin için" dedi.
Ama kız bu öneriyi reddetti. "Hak etmediğim bir şerefi üstlenmek istemem" dedi. Kendisine altın teklif edildiyse de kabul etmedi.
Gelin, "Madem ki söz dinlemiyorsun, bu senin hayatına mal olacak! Kafanın uçurulması için tek kelime söylemem yeterli" diye köpürdü.
Kız ister istemez onun gelinliğini giydi ve takılarını taktı. Sarayın salonuna geldiğinde herkes onun güzelliği karşısında şaştı kaldı.
Kral oğluna, "Sana seçtiğim gelin bu işte! Şimdi onunla kiliseye gideceksin" dedi.
Damat şaşırdı ve aklından şöyle geçirdi. "Bu benim eski sevgilim Bakire Maleen'e ne kadar da benziyor! Hani neredeyse o olduğuna inanacağım. Ama onu yıllardır kulede tutuyorlar ya! Belki de ölmüştür!"
Ve kızın elinden tutarak birlikte kiliseye gittiler. Yolda bir ısırganotu yığınının önünden geçerlerken kız şöyle mırıldandı:
Isırgan, demek buradasın?
Beni nasıl unutasın!
Vaktiyle seni pişirip yedim,
İyi ki varmışsın dedim.
"Ne dedin sen?" diye sordu prens.
"Hiç" dedi kız. "Bakire Maleen aklıma geldi de!"
Kızın Maleen'i bilmiş olmasına şaştıysa da ses çıkarmadı oğlan.
Kiliseye varan yola girdiklerinde kız yine mırıldandı:
Patika yol, sakın bozulup kırılma
Asıl gelin ben değilim, aldırma!
"Ne dedin sen?" diye sordu prens.
"Hiç!" diye cevap verdi kız, "Sadece Bakire Maleen'i düşündüm de!"
"Sen onu tanıyor musun?"
"Hayır" diye cevap verdi kız, "Nerden tanıyacağım? Sadece adını duydum"
Kilisenin kapısına geldiklerinde kız yine mırıldandı:
Patika yol, sakın bozulup kırılma,
Asıl gelin ben değilim, aldırma!
"Ne dedin sen?" diye sordu prens.
"Şey" diye cevap verdi kız, "Bakire Maleen'i düşündüm de!"
Sonra prens kızın boynuna çok kıymetli bir gerdanlıkla iki sıra altın zinciri üst üste taktı.
Sonra kiliseye girdiler. Rahip sunak önünde onların ellerini birleştirerek nikâhlarını kıydı.
Oğlan kızı eve getirdi, ama kız yolda hiç konuşmadı. Saraya varır varmaz hemen gelin odasına koşarak üzerindeki giysileri ve takıları çıkardıktan sonra gri önlüğünü giydi; sadece prensin verdiği gerdanlıkla zinciri alıkoydu.
Gece olup da gelini prensin odasına getirdiklerinde kız başkaları fark etmesin diye yüzünü peçeyle örtmüştü.
Herkes dağıldıktan sonra prens ona şöyle dedi: "Yolda giderken ısırgana neler söyledin sen?"
"Ne ısırganı?" diye cevap verdi gelin, "Ben öyle ısırgan mısırganla konuşmadım.
"O zaman asıl gelin sen değilsin" dedi prens.
Bunun üzerine gelin kendi kendine şöyle mırıldandı:
Bunu hizmetçi kıza sorayım,
Ki ne düşündüğünü anlayayım.
Dışarı çıkarak Bakire Maleen'in yanma vardı. "Kız, söyle bakayım ısırgana ne dedin sen?" diye sordu.
"Ben sadece şöyle dedim:
Isırgan, demek buradasın,
Beni nasıl unutasın!
Vaktiyle seni pişirip yedim,
İyi ki varmışsın dedim.
Çirkin kız hemen yatak odasına koşarak, "Şimdi biliyorum ısırgana ne dediğimi" diyerek az önce duyduğu sözleri tekrarladı.
"Peki, patika yolda yürürken ne söyledin?"
"Patika yolda mı, ben orada bir şey söylemedim. Hiç kimşeyle de konuşmadım."
"O zaman asıl gelin sen değilsin!"
Çirkin kız yine kendi kendine mırıldandı:
Bunu hizmetçi kıza sorayım
Ki ne düşündüğünü anlayayım.
Dışarı fırlayarak bakire Maleen'in yanına vardı. "Kız, patika yoldayken ne dedin sen?"
"Ben sadece şöyle söyledim:
Patika yol, sakın bozulup kırılma
Asıl gelin ben değilim, aldırma!"
"Bu senin hayatına mal olacak" diye haykırdı gelin ve hemen odaya koştu. "Patika yolda ne dediğimi biliyorum şimdi" diyerek duyduğu sözleri tekrarladı.
"Peki, kilisenin kapısmdayken ne dedin?"
"Kilisenin kapısmdayken mi?" diye cevap verdi çirkin kız. "Ben kapıyla mapıyla konuşmam!"
"O zaman asıl gelin sen değilsin!"
Kız dışarı çıkıp bakire Maleen'i buldu. "Kız, söyle bakayım, kilisenin kapısmdayken ne dedin sen?"
"Ben sadece şunu söyledim:
Kilisenin kapısı, sakın bozulma,
Asıl gelin ben değilim, aldırma!"
"Görürsün sen!" diyerek büyük bir öfke içinde yatak odasına koştu ve "Kilisenin kapısmdayken ne dediğimi biliyorum şimdi" diyerek duyduklarını tekrarladı.
"Peki, benim sana orada verdiğim hediye nerede?" diye sordu oğlan.
"Ne hediyesi? Sen bana hediye mediye vermedin" dedi çirkin kız.
Prens, "Ben onu senin boynuna kendi elimle taktım; iki sıra zinciri de! Eğer bunu bilmiyorsan asıl gelin sen değilsin demektir" dedikten sonra onun yüzündeki peçeyi açtı; onun çirkinliğini görünce dehşete düştü: "Nerden çıktın sen? Kimsin sen?" diye sordu.
"Ben senin nişanlımın; dışarıdaki halk beni görür de alay eder diye korktum, bizim Külkedisi'ne benim gelinliğimi giymesini ve kiliseye benim yerime gitmesini emrettim" diye cevap verdi gelin.
"Nerde o kız?" dedi oğlan, "Görmek istiyorum, getir onu hemen buraya!"
Çirkin kız dışarı çıkarak muhafızlara, Külkedisi'nin bir düzenbaz olduğunu söyleyerek kafasının kesilmesini emretti.
Muhafızlar kızı sürükleyerek götürmek isteyince o, avazı çıktığı kadar bağırarak yardım istedi. Prens bu haykırışı duyunca odasından fırladı ve muhafızlara kızı şimdilik serbest bırakmalarını emretti.
Her yerde ışıklar yakıldı ve prens kızın boynundaki gerdanlığı görüverdi; bunu ona kilisenin kapısmdayken vermişti!
"Benimle kiliseye giren asıl gelin sensin" dedi.
Ve ikisi yalnız kalınca şöyle konuştu: "Sen kilisenin kapısmdayken Bakire Maleen'den bahsettin. O zaman düşündüm, bu kız o olabilir mi diye? Ona o kadar benziyorsun ki!"
Bunun üzerine genç kız, "Yedi yıl kulede mahpus kalan, karanlıkta açlık ve susuzluktan nerdeyse ölecek duruma düşen, onca eziyet ve sıkıntıyı çeken Bakire Maleen benim! Ama bugün artık güneş yüzüme gülüyor! Kilisede de nikâhım kıyıldı, yani senin yasalara uygun gerçek karın benim" dedi.
Öpüştüler; ikisi de ömürlerinin sonuna kadar mutlu yaşadılar.
Ceza olarak sahte gelinin boynu uçuruldu.
Bakire Malen'in içinde yedi yıl yaşadığı kule uzun yıllar öyle kaldı. Çocuklar ne zaman onun önünden geçse, hep şu şarkıyı söylerler:
Hoplaya zıplaya geldik kapıya
Prenses burada yatmıştı ya!
Duvarı kırılmak bilmedi
Taşlan bir türlü delinmedi.
Sonunda yavuklular kavuştu,
Bu masalı dinlemek çok hoştu.