Doktor Alvidende


Dokter Alwetend


Der var engang en fattig bonde, som hed Krebs. Han kørte med to okser et læs brænde ind til byen og solgte det til en dokter. Doktoren sad netop til bords, da han talte pengene op, og da bonden så, hvor dejligt han spiste og drak, fik han lyst til også at være doktor. Han blev stående der i nogen tid og spurgte endelig, om han ikke kunne lære at blive doktor. "Det er såmænd nemt nok," svarede doktoren. "Hvad skal jeg da gøre?" spurgte bonden. "For det første skal du købe dig en ABC, hvori der er en gårdhane, for det andet skal du sælge din vogn og dine okser, så du får penge til at købe dig klæder og hvad der ellers hører med til lægekunsten, for det tredie skal du på et skilt lade male: "Her bor doktor Alvidende," og sætte det op over din dør." Bonden gjorde det altsammen. Da han havde været doktor i nogen tid, blev der stjålet nogle penge fra en fornem herre. Han fik at høre, at der der i landsbyen boede en mand, som hed doktor Alvidende, og altså måtte vide, hvor pengene var. Han lod så spænde for, kørte hen til bonden og spurgte, om han var doktor Alvidende. Jo, det var han da. Så skulle han gå med og skaffe de stjålne penge igen. Bonden ville også have sin kone Grete med, og de steg så alle tre op i vognen og kørte af sted. Da de kom til slottet, stod bordet dækket, og han skulle først spise. "Grete skal også spise med,." sagde han, og satte sig til bords med hende. Da den første tjener kom med den gode mad, gav bonden sin kone et puf og sagde: "Det er den første." Han mente, at det var den første, som kom med maden, men tjeneren troede, at han mente, det var den første tyv, og da han virkelig havde stjålet, blev han bange og sagde til sine kammerater: "Den doktor ved alting. Det går galt. Han sagde, at jeg var den første." Den anden tjener ville slet ikke gå ind, men han måtte dog til det. Da han kom med fadet, puffede bonden til sin kone og sagde: "Det er den anden." Han blev ligeså bange, og kom ud i en fart. Den tredie gik det ikke en smule bedre. Bonden sagde: "Det er den tredie, Grete." Nu kom der en fjerde tjener med et tildækket fad og herren sagde til doktoren, at nu skulle han give en prøve på sin kunst og sige, hvad der var i fadet. Det var imidlertid krebs. Bonden så på fadet og vidste ikke sine levende råd. "Å, jeg stakkels krebs," sagde han. Da herren hørte det, råbte han: "Se han ved det. Så ved han også, hvor pengene er."
Tjenerne var imidlertid forfærdelig angst og gjorde tegn til doktoren, at han skulle komme ud til dem. Da han kom, tilstod de, at de havde taget pengene. De ville gerne give ham dem og mange flere, hvis han ville love ikke at forråde dem, for så var de om en hals. De førte ham så derhen, hvor de havde skjult pengene, og dermed var han fornøjet. Han gik igen ind, satte sig til bords og sagde: "Nu skal jeg se efter i min bog, hvor pengene er." Den femte tjener krøb ind i ovnen for at høre, om doktoren vidste mere endnu. Bonden sad og bladede i sin ABC-bog og ledte efter hanen. Da han ikke straks kunne finde den, sagde han: "Du er jo dog herinde, så du skal nok komme ud." Tjeneren i ovnen troede, at det var ham, sprang forskrækket ud og råbte: "Den mand ved alting." Doktor Alvidende viste nu herren, hvor pengene lå, men sagde ikke, hvem der havde stjålet dem. Han fik store belønninger, både af ham og tjenerne, og blev en berømt mand.
Er was eens een arme boer en die heette Kreeft, en hij bracht op een kar met twee ossen een lading hout naar de stad en verkocht het voor twee daalders aan een dokter. Toen hem het geld werd uitbetaald, zat de dokter net aan tafel, en de boer zag, hoe lekker de dokter at en dronk, en zijn hart ging open en hij wou graag ook dokter wezen. Zo bleef hij nog een poosje staan en vroeg tenslotte, of hij nu ook geen dokter worden kon?
"O ja," zei de dokter, "dat is gauw gebeurd."
"Hoe moet ik 't dan aanleggen?" vroeg de boer.
"Ten eerste: koop een a.b.c.-boek, zo eentje waar voorin een haan staat; ten tweede: verkoop je kar en het span ossen en schaf je kleren aan en wat er verder maar voor de dokterij nodig is; ten derde: je laat een bord schilderen met deze woorden: 'Ik ben dokter Alwetend' en dat laatje boven je huisdeur spijkeren."
De boer deed alles, zoals hem gezegd was. Toen hij een poosje gedokterd had, maar nog niet lang, werd bij een rijk, groot heer gestolen. Nu werd hem verteld van dokter Alwetend die in dat en dat dorp woonde en ook weten moest, waar het geld gebleven was. Dus liet die heer zijn wagen inspannen, reed naar het dorp en belde bij hem aan, of hij dokter Alwetend was? "Ja, dat was hij." - "Dan moest hij meegaan en het gestolen geld terug bezorgen." - "O ja, maar Grietje de vrouw moest mee." Dat vond de rijke heer goed, en hij liet hen beiden in 't rijtuig zitten en samen reden ze weg.
Toen ze bij het prachtige huis kwamen, was de tafel gedekt, hij mocht eerst mee-eten. "Ja, maar vrouw Grietje ook," zei hij en hij ging met haar aan tafel zitten. Toen nu de eerste bediende met een schotel prachtig eten kwam, stootte de boer z'n vrouw aan en zei zachtjes: "Grietje, dat was de eerste," en hij bedoelde, dat was de man die het eerste eten bracht. Maar de bediende dacht, dat hij had willen zeggen: dit was de eerste dief, en omdat dit werkelijk het geval was, werd hij bang en buiten de deur zei hij tegen zijn kameraad: "Die dokter weet alles, we komen er slecht af; hij heeft al gezegd dat ik de eerste was."
Toen durfde de tweede helemaal niet naar binnen, maar toch moest hij. Hij kwam dan met zijn schotel binnen, en meteen stootte de boer zijn vrouw aan: "Grietje, dat was de tweede." De bediende werd ook bang en hij maakte dat hij weg kwam. De derde ging het niet beter, de boer zei weer: "Grietje, dat was de derde." De vierde moest een schotel binnen brengen met een deksel erop, en de heer zei tegen de dokter, nu moest hij zijn kunst vertonen en zeggen wat eronder lag; het was namelijk kreeft. De boer keek naar de schotel, wist niet hoe hij er zich uit zou redden en sprak: "O, ik arme Kreeft!" Toen de heer dat hoorde zei hij: "Daar! Hij weet het! Dan weet hij ook wie 't geld gestolen heeft."
Maar nu brak het zweet de bediende uit en hij wenkte de dokter, of hij even buiten wilde komen. En toen hij in de gang kwam, bekenden ze hem alle vier, dat zij het geld gestolen hadden: ze wilden het graag aan hem geven en nog een flinke som erbij, als hij hen niet verraden wou: want anders was 't met hen gedaan. En ze brachten hem ook op de plek, waar het geld lag. Daar was de dokter mee tevreden, en hij ging weer naar binnen, ging weer aan tafel zitten en sprak: "Mijn Heer, nu wil ik in het boek gaan zoeken, waar uw geld is." Maar de vijfde bediende was intussen in de kachel gekropen en wilde eens horen of die dokter nog meer wist. Maar de boer zat zijn a.b.c.-boek op te slaan, hij bladerde erin en zocht het haantje op. Maar nu kon hij dat haantje niet dadelijk vinden en hij zei: "Je bent erin, dus je moet eruit ook." Nu dacht de knecht in de kachel dat hij hem bedoelde, dus sprong hij er verschrikt uit en zei: "Die man weet alles!" Nu toonde dokter Alwetend aan de heer, waar het geld lag; maar hij verzweeg wie het gestolen had; zodat hij van beide kanten betaald werd; en van nu af aan was hij een beroemd man.