De drie zwarte prinsessen


The three black princesses


Oostindië werd belegerd door de vijand en hij wou niet wegtrekken van de stad, eerst moest de vijand zeshonderd daalders hebben! Toen lieten ze het omroepen: wie dat kon betalen, die zou burgemeester worden. Nu was er arme visser, en die was op zee aan 't vissen met zijn zoon, en daar kwam de vijand en nam z'n zoon gevangen en gaf hem daar zeshonderd daalders voor. Toen ging de vader erheen en gaf het aan de heren in de stad, en de vijand trok weg, en de visser werd burgemeester. En toen liet hij omroepen, wie niet "meneer de burgemeester" zei, die moest aan de galg. Nu kwam de zoon weer uit handen van de vijand, en kwam in een heel groot bos op een hoge berg. Hij klom de berg op, en toen was daar een heel groot betoverd slot, en stoelen en tafels en banken en die waren allemaal met zwart floers overtrokken. En toen kwamen er drie prinsessen, allemaal in 't zwart gekleed, alleen hadden ze een klein beetje wit in hun gezicht, en die zeiden tegen hem, hij moest maar niet bang wezen, ze zouden hem niets doen, maar hij kon hen verlossen. Toen zei-ie, ja, dat wou hij graag doen, als hij maar wist hoe. Toen zeiden zij: hij moest een heel jaar niet met hen praten, en hen ook niet aankijken, en wat hij graag wilde hebben, dat moest hij maar gerust zeggen, als ze er op antwoorden mochten, zouden ze 't doen. Toen hij daar nu een tijd geweest was, zei hij, dat hij zo graag nog naar z'n vader wou gaan, en ze zeiden, dat moest hij maar doen en deze buidel met geld moest hij meenemen, en deze kleren moest hij aantrekken, maar hij moest in acht dagen terug zijn.
Daar opeens werd hij opgetild, en meteen was hij in Oostindië. Maar daar kon hij zijn vader – in de vissershut – niet meer vinden, en hij vroeg de mensen, waar die arme visser toch gebleven was, maar toen zeiden ze, dat mocht hij helemaal niet zeggen, dan kwam hij aan de galg. Nu kwam hij bij zijn vader, en hij zei: "Maar visser, hoe ben je daar zo toe gekomen?" en toen zei die: "Dat moet je niet zeggen, want als de heren van de stad dat merken, dan kom je aan de galg!" Maar hij wilde het niet laten, en hij werd naar de galg gebracht. Toen hij daar was, zei hij: "Acht mijne heren, geef me toch verlof om nog eens naar de oude vissershut te gaan." Dan doet hij z'n oude kiel aan; en komt dan weer voor de heren en zegt: "Zien jullie het nu wel? Ben ik niet de zoon van de arme visser? In deze kleren heb ik voor mijn vader en mijn moeder het brood verdiend." Toen herkenden ze hem en vroegen hem om vergiffenis en één neemt hem mee naar huis, en hij vertelde alles hoe het hem gegaan was, dat hij in een bos gekomen was op een hoge berg, en dat hij die berg had beklommen, en dat hij toen in een betoverd slot was gekomen, waar alles zwart was geweest, en daar waren drie prinsessen gekomen, en die waren ook zwart geweest, maar met een witte vlek in hun gezicht. En die hadden hem gezegd, dat hij niet bang moest wezen, maar dat hij hen kon verlossen. Toen zei z'n moeder, dat kon wel eens niet pluis wezen, en hij moest maar een gewijde waskaars meenemen en hun wat gloeiende was in 't gezicht druppelen.
Hij gaat er weer naar toe, en hij had een gruwel van hen, en toen druppelde hij hen alle drie was op 't gezicht, toen ze sliepen; en toen werden ze alle drie half wit. Daar sprongen alle prinsessen op, en riepen: "Jij vervloekte hond, ons bloed zal ons wreken; en nu is er geen mens ter wereld en er komt er ook geen meer, die ons verlossen kan; we hebben nog drie broers, en die zijn in zeven kettingen gesloten, en die zullen je verscheuren." Toen kwam er een gekrijs in 't hele slot, en hij sprong het venster nog uit en brak zijn been, en 't hele slot zonk in de grond, de berg was weer dicht, en niemand weet, waar het geweest is.
East India was besieged by an enemy who would not retire until he had received six hundred dollars. Then the townsfolk caused it to be proclaimed by beat of drum that whosoever was able to procure the money should be burgomaster. Now there was a poor fisherman who fished on the lake with his son, and the enemy came and took the son prisoner, and gave the father six hundred dollars for him. So the father went and gave them to the great men of the town, and the enemy departed, and the fisherman became burgomaster. Then it was proclaimed that whosoever did not say, "Mr. Burgomaster," should be put to death on the gallows.
The son got away again from the enemy, and came to a great forest on a high mountain. The mountain opened, and he went into a great enchanted castle, wherein chairs, tables, and benches were all hung with black. Then came three young princesses who were entirely dressed in black, but had a little white on their faces; they told him he was not to be afraid, they would not hurt him, and that he could deliver them. He said he would gladly do that, if he did but know how. At this, they told him he must for a whole year not speak to them and also not look at them, and what he wanted to have he was just to ask for, and if they dared give him an answer they would do so. When he had been there for a long while he said he should like to go to his father, and they told him he might go. He was to take with him this purse with money, put on this coat, and in a week he must be back there again.
Then he was caught up, and was instantly in East India. He could no longer find his father in the fisherman's hut, and asked the people where the poor fisherman could be, and they told him he must not say that, or he would come to the gallows. Then he went to his father and said, "Fisherman, how hast thou got here?" Then the father said, "Thou must not say that, if the great men of the town knew of that, thou wouldst come to the gallows." He, however, would not stop, and was brought to the gallows. When he was there, he said, "O, my masters, just give me leave to go to the old fisherman's hut." Then he put on his old smock-frock, and came back to the great men, and said, "Do ye not now see? Am I not the son of the poor fisherman? Did I not earn bread for my father and mother in this dress?" Hereupon his father knew him again, and begged his pardon, and took him home with him, and then he related all that had happened to him, and how he had got into a forest on a high mountain, and the mountain had opened and he had gone into an enchanted castle, where all was black, and three young princesses had come to him who were black except a little white on their faces. And they had told him not to fear, and that he could deliver them. Then his mother said that might very likely not be a good thing to do, and that he ought to take a holy-water vessel with him, and drop some boiling water on their faces.
He went back again, and he was in great fear, and he dropped the water on their faces as they were sleeping, and they all turned half-white. Then all the three princesses sprang up, and said, "Thou accursed dog, our blood shall cry for vengeance on thee! Now there is no man born in the world, nor will any ever be born who can set us free! We have still three brothers who are bound by seven chains they shall tear thee to pieces." Then there was a loud shrieking all over the castle, and he sprang out of the window, and broke his leg, and the castle sank into the earth again, the mountain shut to again, and no one knew where the castle had stood.