The drummer


De trommelaar


A young drummer went out quite alone one evening into the country, and came to a lake on the shore of which he perceived three pieces of white linen lying. "What fine linen," said he, and put one piece in his pocket. He returned home, thought no more of what he had found, and went to bed. Just as he was going to sleep, it seemed to him as if some one was saying his name. He listened, and was aware of a soft voice which cried to him: "Drummer, drummer, wake up!" As it was a dark night he could see no one, but it appeared to him that a figure was hovering about his bed. "What do you want?" he asked. "Give me back my dress," answered the voice, "that you took away from me last evening by the lake." - "You shall have it back again," said the drummer, "if you will tell me who you are." - "Ah," replied the voice, "I am the daughter of a mighty King; but I have fallen into the power of a witch, and am shut up on the glass-mountain. I have to bathe in the lake every day with my two sisters, but I cannot fly back again without my dress. My sisters have gone away, but I have been forced to stay behind. I entreat you to give me my dress back." - "Be easy, poor child," said the drummer. "I will willingly give it back to you." He took it out of his pocket, and reached it to her in the dark. She snatched it in haste, and wanted to go away with it. "Stop a moment, perhaps I can help you." - "You can only help me by ascending the glass-mountain, and freeing me from the power of the witch. But you cannot come to the glass-mountain, and indeed if you were quite close to it you could not ascend it." - "When I want to do a thing I always can do it," said the drummer, "I am sorry for you, and have no fear of anything. But I do not know the way which leads to the glass-mountain." - "The road goes through the great forest, in which the man-eaters live," she answered, "and more than that, I dare not tell you." And then he heard her wings quiver, as she flew away.
Eens op een avond trok een jonge trommelaar helemaal alleen het veld in en kwam bij een meer, waar hij aan de oever drie stukjes wit linnen zag liggen. "Wat een fijn linnen," zei hij en stak één stukje in zijn zak. Hij ging naar huis, dacht verder niet aan zijn vondst en ging naar bed. Toen hij op het punt stond in te slapen, was het net alsof iemand zijn naam riep. Hij luisterde en hoorde een zachte stem die hem toeriep: "Trommelaar, trommelaar, word wakker." Daar het nacht was en donker, kon hij niemand zien, maar het kwam hem voor dat er een gestalte voor zijn bed op en neer zweefde. "Wat wil je?" vroeg hij. "Geef mij mijn hemdje terug," antwoordde de stem, "dat je gisterenavond aan het meer van mij hebt weggenomen." - "Je krijgt het terug," zei de trommelaar, "als je mij zegt wie je bent." - "Ach," antwoordde de stem, "ik ben de dochter van een machtig koning, maar ik ben in de macht van een heks geraakt en verbannen naar de glazen berg. Iedere dag moet ik met mijn twee zusters in het meer gaan baden, maar zonder mijn hemdje kan ik niet meer terugvliegen. Mijn zusters zijn er vandoor gegaan maar ik moest achterblijven. Ik smeek je, geef mij mijn hemdje terug." - "Wees maar gerust, arm kind," sprak de trommelaar, "ik zal het je graag teruggeven." Hij haalde het uit zijn zak en reikte het haar in het donker aan. Zij pakte het haastig beet en wilde ermee weggaan. "Blijf nog even," zei hij, "misschien kan ik je helpen." - "Helpen kan je mij alleen, als je de glazen berg beklimt en mij uit de macht van de heks bevrijdt. Maar je kunt niet bij de glazen berg komen en al was je er ook nog zo dichtbij, dan zou je er toch niet op kunnen." - "Wat ik wil, dat kan ik," zei de trommelaar, "ik heb medelijden met je en ik ben nergens bang voor, maar ik weet de weg naar de glazen berg niet." - "De weg gaat door het grote woud waar de menseneters huizen," antwoordde zij, "meer mag ik je niet zeggen." Daarop hoorde hij haar weg ruisen.

By daybreak the drummer arose, buckled on his drum, and went without fear straight into the forest. After he had walked for a while without seeing any giants, he thought to himself, I must waken up the sluggards, and he hung his drum before him, and beat such a reveille‚ that the birds flew out of the trees with loud cries. It was not long before a giant who had been lying sleeping among the grass, rose up, and was as tall as a fir-tree. "Wretch!" cried he, "what art thou drumming here for, and wakening me out of my best sleep?" - "I am drumming," he replied, "because I want to show the way to many thousands who are following me." - "What do they want in my forest?" demanded the giant. "They want to put an end to thee, and cleanse the forest of such a monster as thou art!" - "Oh!" said the giant, "I will trample you all to death like so many ants." - "Dost thou think thou canst do anything against us?" said the drummer; "if thou stoopest to take hold of one, he will jump away and hide himself; but when thou art lying down and sleeping, they will come forth from every thicket, and creep up to thee. Every one of them has a hammer of steel in his belt, and with that they will beat in thy skull." The giant grew angry and thought, If I meddle with the crafty folk, it might turn out badly for me. I can strangle wolves and bears, but I cannot protect myself from these earth-worms. "Listen, little fellow," said he, "go back again, and I will promise you that for the future I will leave you and your comrades in peace, and if there is anything else you wish for, tell me, for I am quite willing to do something to please you." - "Thou hast long legs," said the drummer, "and canst run quicker than I; carry me to the glass-mountain, and I will give my followers a signal to go back, and they shall leave thee in peace this time." - "Come here, worm," said the giant; "seat thyself on my shoulder, I will carry thee where thou wishest to be." The giant lifted him up, and the drummer began to beat his drum up aloft to his heart's delight. The giant thought, That is the signal for the other people to turn back. After a while, a second giant was standing in the road, who took the drummer from the first, and stuck him in his button-hole. The drummer laid hold of the button, which was as large as a dish, held on by it, and looked merrily around. Then they came to a third giant, who took him out of the button-hole, and set him on the rim of his hat. Then the drummer walked backwards and forwards up above, and looked over the trees, and when he perceived a mountain in the blue distance, he thought, That must be the glass-mountain, and so it was. The giant only made two steps more, and they reached the foot of the mountain, where the giant put him down. The drummer demanded to be put on the summit of the glass-mountain, but the giant shook his head, growled something in his beard, and went back into the forest.
Bij het aanbreken van de dag ging de trommelaar op weg, hij hing zijn trommel om en ging onbevreesd rechttoe, rechtaan het bos in. Toen hij een poosje gelopen had en geen enkele reus zag, dacht hij: ik moet die langslapers eens wekken, hing zijn trommel op zijn buik en sloeg een roffel, dat de vogels krijsend opvlogen uit de bomen. Het duurde niet lang of er kwam een reus overeind die in het gras had liggen slapen en hij was wel zo groot als een dennenboom. "Jij onderkruipsel," riep hij hem toe, "wat loop je hier te trommelen en mij te wekken uit mijn diepste slaap." - "Ik trommel," antwoordde hij, "opdat de vele duizenden die na mij komen de weg zullen weten." - "Wat moeten die hier in mijn bos?" vroeg de reus. "Zij willen je afmaken en het bos zuiveren van een monster zoals jij," - "Oho," zei de reus, "ik trap jullie als mieren dood." – "Dacht je dat je iets tegen hen kon doen?" zei de trommelaar, "als je je bukt om er een te pakken, springt hij weg en verstopt zich, maar als je gaat liggen slapen, dan komen zij overal uit het struikgewas te voorschijn en kruipen tegen je op. Ieder van hen heeft een stalen hamer in zijn gordel en daarmee slaan zij je de schedel in." De reus werd wrevelig en dacht: als ik mij met dat slimme volk inlaat, dan zou dat wel eens in mijn nadeel kunnen uitvallen. Wolven en beren knijp ik de strot dicht, maar tegen aardwurmen kan ik mij niet beschermen. "Hoor eens, kereltje," sprak hij, "ruk maar weer in, ik beloof je dat ik jou en je kameraden in het vervolg met rust zal laten en als je nog een wens hebt, zeg het mij dan, want ik wil je best een genoegen doen." - "Jij hebt lange benen," zei de trommelaar, "en je kunt harder lopen dan ik; draag mij naar de glazen berg, dan zal ik mijn mensen het sein voor de terugtocht geven en dan zullen zij je voor deze keer met rust laten." - "Kom maar hier, wurm," sprak de reus, "en ga op mijn schouder zitten, dan zal ik je dragen, waar je naar toe wilt." De reus tilde hem op en de trommelaar begon daarboven naar hartelust te trommelen. De reus dacht: dat zal het teken zijn dat al die anderen moeten terugtrekken. Na een poosje stond er een tweede reus langs de weg, die de trommelaar van de eerste overnam en hem in zijn knoopsgat stak. De trommelaar pakte de knoop beet die wel zo groot was als een schotel, hield zich daaraan vast en keek heel vrolijk in het rond. Toen kwamen zij bij een derde reus die hem uit het knoopsgat nam en op de rand van zijn hoed zette; daarboven liep de trommelaar op en neer en keek over de bomen heen, en toen hij in de blauwe verten een berg zag, dacht hij: dat is vast de glazen berg, en dat was ook zo. De reus deed nog enkele stappen en toen waren zij aan de voet van de berg aangekomen waar de reus hem neerzette. De trommelaar wilde, dat hij hem ook nog naar de top van de berg zou dragen, maar de reus schudde zijn hoofd, bromde iets in zijn baard en ging terug naar het bos.

And now the poor drummer was standing before the mountain, which was as high as if three mountains were piled on each other, and at the same time as smooth as a looking-glass, and did not know how to get up it. He began to climb, but that was useless, for he always slipped back again. If one was a bird now, thought he, but what was the good of wishing, no wings grew for him. Whilst he was standing thus, not knowing what to do, he saw, not far from him, two men who were struggling fiercely together. He went up to them and saw that they were disputing about a saddle which was lying on the ground before them, and which both of them wanted to have. "What fools you are," said he, "to quarrel about a saddle, when you have not a horse for it!" - "The saddle is worth fighting about," answered one of the men, "whosoever sits on it, and wishes himself in any place, even if it should be the very end of the earth, gets there the instant he has uttered the wish. The saddle belongs to us in common. It is my turn to ride on it, but that other man will not let me do it." - "I will soon decide the quarrel," said the drummer, and he went to a short distance and stuck a white rod in the ground. Then he came back and said: "Now run to the goal, and whoever gets there first, shall ride first." Both put themselves into a trot, but hardly had they gone a couple of steps before the drummer swung himself on the saddle, wished himself on the glass-mountain, and before any one could turn round, he was there. On the top of the mountain was a plain; there stood an old stone house, and in front of the house lay a great fish-pond, but behind it was a dark forest. He saw neither men nor animals; everything was quiet; only the wind rustled amongst the trees, and the clouds moved by quite close above his head. He went to the door and knocked. When he had knocked for the third time, an old woman with a brown face and red eyes opened the door. She had spectacles on her long nose, and looked sharply at him; then she asked what he wanted. "Entrance, food, and a bed for the night," replied the drummer. "That thou shalt have," said the old woman, "if thou wilt perform three services in return." - "Why not?" he answered, "I am not afraid of any kind of work, however hard it may be." The old woman let him go in, and gave him some food and a good bed at night. The next morning when he had had his sleep out, she took a thimble from her wrinkled finger, reached it to the drummer, and said: "Go to work now, and empty out the pond with this thimble; but thou must have it done before night, and must have sought out all the fishes which are in the water and laid them side by side, according to their kind and size." - "That is strange work," said the drummer, but he went to the pond, and began to empty it. He baled the whole morning; but what can any one do to a great lake with a thimble, even if he were to bale for a thousand years? When it was noon, he thought, It is all useless, and whether I work or not it will come to the same thing. So he gave it up and sat down. Then came a maiden out of the house who set a little basket with food before him, and said: "What ails thee, that thou sittest so sadly here?" He looked at her, and saw that she was wondrously beautiful. "Ah," said he, "I cannot finish the first piece of work, how will it be with the others? I came forth to seek a king's daughter who is said to dwell here, but I have not found her, and I will go farther." - "Stay here," said the maiden, "I will help thee out of thy difficulty. Thou art tired, lay thy head in my lap, and sleep. When thou awakest again, thy work will be done." The drummer did not need to be told that twice. As soon as his eyes were shut, she turned a wishing-ring and said: "Rise, water. Fishes, come out." Instantly the water rose on high like a white mist, and moved away with the other clouds, and the fishes sprang on the shore and laid themselves side by side each according to his size and kind. When the drummer awoke, he saw with amazement that all was done. But the maiden said: "One of the fish is not lying with those of its own kind, but quite alone; when the old woman comes to-night and sees that all she demanded has been done, she will ask thee: What is this fish lying alone for? Then throw the fish in her face, and say: This one shall be for thee, old witch." In the evening the witch came, and when she had put this question, he threw the fish in her face. She behaved as if she did not remark it, and said nothing, but looked at him with malicious eyes. Next morning she said: "Yesterday it was too easy for thee, I must give thee harder work. Today thou must hew down the whole of the forest, split the wood into logs, and pile them up, and everything must be finished by the evening." She gave him an axe, a mallet, and two wedges. But the axe was made of lead, and the mallet and wedges were of tin. When he began to cut, the edge of the axe turned back, and the mallet and wedges were beaten out of shape. He did not know how to manage, but at mid-day the maiden came once more with his dinner and comforted him. "Lay thy head on my lap," said she, "and sleep; when thou awakest, thy work will be done." She turned her wishing-ring, and in an instant the whole forest fell down with a crash, the wood split, and arranged itself in heaps, and it seemed just as if unseen giants were finishing the work. When he awoke, the maiden said: "Dost thou see that the wood is piled up and arranged, one bough alone remains; but when the old woman comes this evening and asks thee about that bough, give her a blow with it, and say: That is for thee, thou witch." The old woman came: "There thou seest how easy the work was!" said she, "but for whom hast thou left that bough which is lying there still?" - "For thee, thou witch," he replied, and gave her a blow with it. But she pretended not to feel it, laughed scornfully, and said: "Early tomorrow morning thou shalt arrange all the wood in one heap, set fire to it, and burn it." He rose at break of day, and began to pick up the wood, but how can a single man get a whole forest together? The work made no progress. The maiden, however, did not desert him in his need. She brought him his food at noon, and when he had eaten, he laid his head on her lap, and went to sleep. When he awoke, the entire pile of wood was burning in one enormous flame, which stretched its tongues out into the sky. "Listen to me," said the maiden, "when the witch comes, she will give thee all kinds of orders; do whatever she asks thee without fear, and then she will not be able to get the better of thee, but if thou art afraid, the fire will lay hold of thee, and consume thee. At last when thou hast done everything, seize her with both thy hands, and throw her into the midst of the fire." The maiden departed, and the old woman came sneaking up to him. "Oh, I am cold," said she, "but that is a fire that burns; it warms my old bones for me, and does me good! But there is a log lying there which won't burn, bring it out for me. When thou hast done that, thou art free, and mayst go where thou likest, come; go in with a good will!" The drummer did not reflect long; he sprang into the midst of the flames, but they did not hurt him, and could not even singe a hair of his head. He carried the log out, and laid it down. Hardly, however, had the wood touched the earth than it was transformed, and the beautiful maiden who had helped him in his need stood before him, and by the silken and shining golden garments which she wore, he knew right well that she was the King's daughter. But the old woman laughed venomously, and said: "Thou thinkest thou hast her safe, but thou hast not got her yet!" Just as she was about to fall on the maiden and take her away, the youth seized the old woman with both his hands, raised her up on high, and threw her into the jaws of the fire, which closed over her as if it were delighted that an old witch was to be burnt.
Nu stond de arme trommelaar voor de berg, die zó hoog was alsof er drie bergen op elkaar waren gestapeld, en bovendien zo glad als een spiegel, en hij begreep niet hoe hij daar ooit bovenop moest komen. Hij begon te klauteren maar tevergeefs, hij gleed steeds weer naar beneden. Was ik maar een vogel, dacht hij, maar wat hielp het om te wensen, vleugels kreeg hij toch niet. Terwijl hij daar zo stond en geen oplossing wist, zag hij niet ver weg twee mannen die hevige ruzie hadden. Hij ging op hen af en zag dat zij ruzie hadden over een zadel dat voor hen op de grond lag en dat zij alle twee wilden hebben. "Wat zijn jullie voor dwazen," sprak hij, "jullie kibbelen over een zadel en je hebt niet eens een paard." - "Dat zadel is het waard om voor te vechten," antwoordde een van de mannen, "wie erop zit en zich ergens heen wenst, al was het naar het eind van de wereld, die komt daar op hetzelfde ogenblik dat hij de wens uitspreekt. Dat zadel is van ons samen en nu is het mijn beurt erop te rijden, maar hij wil het niet." - "Die strijd zal ik gauw beslechten," zei de trommelaar, liep een eindje door en stak een witte stok in de grond. Toen kwam hij terug en zei: "Nu moeten jullie hard daar naar toelopen en wie er het eerst is mag het eerst rijden." Ze begonnen allebei te draven, maar nauwelijks waren zij een paar passen van hem af, of de trommelaar sprong op het zadel, wenste zich op de glazen berg en in een handomdraai was hij er. Daarboven op de berg was een vlakte waar een oud stenen huis stond en voor het huis lag een grote visvijver, maar daarachter was een donker bos. Mensen en dieren zag hij niet, alles was stil, alleen de wind ruiste door de bomen en de wolken dreven heel laag over zijn hoofd heen. Hij ging naar de deur en klopte aan. Toen hij voor de derde maal geklopt had, werd de deur geopend door een oude vrouw met een gebruind gezicht en rode ogen. Zij had een bril op haar lange neus, keek hem doordringend aan en vroeg vervolgens wat hij wenste. "Binnengelaten te worden, eten, en een bed voor de nacht," antwoordde de trommelaar. "Dat kun je krijgen," zei de oude vrouw, "als je daarvoor drie taken wilt verrichten." - "Waarom niet?" antwoordde hij, "ik ben niet bang om te werken, al is het nog zo zwaar." De oude vrouw liet hem binnen, gaf hem te eten en 's avonds kreeg hij een goed bed. De volgende morgen, toen hij was uitgeslapen, nam de oude vrouw een vingerhoed van haar dorre vinger, gaf hem aan de trommelaar en zei: "Ga nu aan het werk en schep daarbuiten de vijver leeg met deze vingerhoed, maar eer de nacht valt moet je klaar zijn en alle vissen die in het water zijn moeten naar soort en grootte zijn uitgezocht en naast elkaar gelegd." - "Wat een wonderlijke taak," zei de trommelaar, maar hij ging naar de vijver en begon te scheppen. Hij schepte de hele morgen maar wat kan iemand nu met een vingerhoed beginnen bij een groot water, ook al schept hij duizend jaar? Tegen de middag dacht hij: het is allemaal vergeefs, het maakt geen verschil of ik werk of niet," en hij hield op en ging zitten. Toen kwam er een meisje uit het huis dat een mandje met eten voor hem neerzette en zei: "Wat zit je daar zo treurig, wat scheelt eraan?" Hij keek haar aan en zag dat zij wonderschoon was. "Ach," zei hij, "ik kan de eerste taak al niet volbrengen, hoe moet dat met de andere gaan? Ik ben er op uitgegaan om een koningsdochter te zoeken die hier moet wonen, maar ik heb haar niet gevonden; nu zal ik maar opstappen." - "Blijf hier," zei het meisje, "ik zal je uit de nood helpen. Je bent moe, leg je hoofd in mijn schoot en ga slapen. Als je weer wakker wordt, is het werk gedaan." Dat liet de trommelaar zich geen tweemaal zeggen. Zodra zijn ogen dichtvielen draaide zij aan een wensring en sprak: "Water omhoog, vissen eruit." Weldra steeg het water als een witte nevel op en dreef met de andere wolken weg, en de vissen klapten met hun staart, sprongen op de oever en gingen naast elkaar liggen, naar grootte en soort. Toen de trommelaar ontwaakte, zag hij met verbazing dat alles volbracht was. Maar het meisje zei: "Eén van de vissen ligt niet bij zijn soort maar in zijn eentje. Als de oude vrouw vanavond komt en ziet dat alles wat zij wenste gebeurd is, dan zal zij vragen: Wat moet die ene vis daar? Werp haar dan die vis in het gezicht en zeg: Die is voor jou, ouwe heks." 's Avonds kwam de oude vrouw en toen zij de vraag gesteld had, wierp hij haar de vis in het gezicht. Zij deed alsof zij het niet merkte, en zweeg, maar zij keek hem boosaardig aan. De volgende morgen sprak zij: "Gisteren heb je het te gemakkelijk gehad, ik moet je een zwaardere taak geven. Vandaag moet je het hele bos omhakken, het hout in blokken splijten en in vamen op elkaar leggen, en 's avonds moet alles klaar zijn." Zij gaf hem een bijl, een hamer en twee wiggen maar de bijl was van lood en de hamer en de wiggen van blik. Toen hij begon te hakken boog de bijl om en de hamer en de wiggen werden in elkaar gedrukt. Hij wist niet wat te doen, maar 's middags kwam het meisje weer met het eten en troostte hem. "Leg je hoofd in mijn schoot," zei zij, "en ga slapen; als je wakker wordt is het werk gedaan." Zij draaide aan haar wensring en op hetzelfde ogenblik viel het hele bos krakend in elkaar, het hout spleet vanzelf en stapelde zichzelf op; het was alsof onzichtbare reuzen het werk volbrachten. Toen hij ontwaakte, zei het meisje: "Zie je, het hout is al gespleten en opgestapeld, slechts één enkele tak is er over, maar als de oude vrouw vanavond komt en vraagt wat die tak daar moet, geef er haar dan een klap mee en zeg: Die is voor jou, ouwe heks." De oude vrouw kwam en sprak: "Zie je, hoe gemakkelijk het werk was, maar voor wie ligt die tak daar nog?" - "Die is voor jou, ouwe heks," antwoordde hij en gaf er haar een klap mee. Maar zij deed of zij niets voelde, lachte honend en sprak: "Morgen vroeg moet je al het hout op een hoop leggen, het aansteken en het verbranden." Bij het aanbreken van de dag stond hij op en begon het hout aan te dragen, maar hoe kan nu één enkel mens het hout van een heel bos opstapelen? Het werk schoot niet op. Maar het meisje liet hem niet in de steek. Zij bracht hem 's middags zijn eten en toen hij gegeten had legde hij zijn hoofd in haar schoot en viel in slaap. Toen hij ontwaakte stond de hele houtstapel in lichterlaaie: de lekkende vuurtongen reikten tot in de hemel. "Luister naar mij," zei het meisje, "wanneer de heks komt, zal zij je van alles opdragen; als je zonder vrees doet wat zij wil, dan heeft zij geen vat op je; ben je echter bang, dan pakt het vuur je en verteert je. Als je alles hebt gedaan, pak haar dan met beide handen beet en werp haar middenin de vuurgloed." Het meisje ging weg en de oude vrouw kwam aangeslopen. "Hu, ik heb het koud," zei zij, "maar dat is nog eens een vuur, wat brandt dat, dat warmt mijn oude botten, dat doet mij goed. Maar daar ligt een blok dat niet wil branden, haal dat er voor mij uit. Als je dat gedaan hebt, ben je vrij en kun je gaan waarheen je wilt. Waag nu de sprong maar." De trommelaar bedacht zich niet lang, sprong middenin de vlammen, maar die deerden hem niet, ze schroeiden niet eens zijn haar. Hij haalde het blok eruit en legde het neer, maar nauwelijks had het hout de grond geraakt of het veranderde in" het mooie meisje dat hem in de nood geholpen had en toen zij daar voor hem stond zag hij wel aan de zijden kleren, stralend als goud, die zij droeg dat het de koningsdochter was. Maar de oude vrouw lachte venijnig en sprak: "Je dacht dat je haar had, maar je hebt haar nog niet." Net wilde zij op het meisje afgaan om haar weg te trekken, daar pakte hij de oude vrouw met beide handen beet, hief haar in de hoogte en wierp haar in de zee van vlammen, die over haar heen sloegen alsof zij zich verheugden een heks te verteren.

Then the King's daughter looked at the drummer, and when she saw that he was a handsome youth and remembered how he had risked his life to deliver her, she gave him her hand, and said: "Thou hast ventured everything for my sake, but I also will do everything for thine. Promise to be true to me, and thou shalt be my husband. We shall not want for riches, we shall have enough with what the witch has gathered together here." She led him into the house, where there were chests and coffers crammed with the old woman's treasures. The maiden left the gold and silver where it was, and took only the precious stones. She would not stay any longer on the glass-mountain, so the drummer said to her: "Seat thyself by me on my saddle, and then we will fly down like birds." - "I do not like the old saddle," said she, "I need only turn my wishing-ring and we shall be at home." - "Very well, then," answered the drummer, "then wish us in front of the town-gate." In the twinkling of an eye they were there, but the drummer said: "I will just go to my parents and tell them the news, wait for me outside here, I shall soon be back." - "Ah," said the King's daughter, "I beg thee to be careful. On thy arrival do not kiss thy parents on the right cheek, or else thou wilt forget everything, and I shall stay behind here outside, alone and deserted." - "How can I forget thee?" said he, and promised her to come back very soon, and gave his hand upon it. When he went into his father's house, he had changed so much that no one knew who he was, for the three days which he had passed on the glass-mountain had been three years. Then he made himself known, and his parents fell on his neck with joy, and his heart was so moved that he forgot what the maiden had said, and kissed them on both cheeks. But when he had given them the kiss on the right cheek, every thought of the King's daughter vanished from him. He emptied out his pockets, and laid handfuls of the largest jewels on the table. The parents had not the least idea what to do with the riches. Then the father built a magnificent castle all surrounded by gardens, woods, and meadows as if a prince were going to live in it, and when it was ready, the mother said: "I have found a maiden for thee, and the wedding shall be in three days." The son was content to do as his parents desired.
Toen keek de koningsdochter de trommelaar aan en toen zij zag dat hij een schone jongeling was en bedacht dat hij zijn leven had ingezet om haar te verlossen, reikte zij hem haar hand en sprak: "Jij hebt alles voor mij gewaagd, maar ik wil ook alles voor jou doen. Als je mij trouw belooft, dan wordt je mijn gemaal. Aan rijkdom ontbreekt het ons niet. Wij hebben genoeg aan wat de heks hier vergaard heeft." Zij leidde hem het huis binnen waar kisten en kasten stonden die met de schatten van de heks gevuld waren. Goud en zilver lieten zij liggen en alleen de edelstenen namen zij mee. Zij wilden niet langer op de glazen berg blijven; toen zei hij tegen haar: "Kom bij mij op het zadel zitten dan vliegen wij als vogels naar beneden." - "Dat oude zadel bevalt mij niet," zei zij, "ik hoef alleen maar aan mijn wensring te draaien dan zijn wij thuis." - "Welnu," antwoordde de trommelaar, "wens ons dan voor de stadspoort." In een oogwenk waren zij daar, maar de trommelaar sprak: "Ik wil eerst naar mijn ouders toe om hen op de hoogte te brengen; wacht hier op het veld op mij, ik ben gauw terug." - "Ach," zei de koningsdochter, "ik smeek je, pas toch op en kus je ouders bij aankomst niet op de rechterwang, want dan zal je alles vergeten en dan blijf ik alleen en verlaten op het veld achter." - "Hoe zou ik je kunnen vergeten," zei hij, en gaf er haar zijn hand op, dat hij heel gauw terug zou komen. Toen hij het huis van zijn vader binnentrad, wist niemand wie hij was, zó veranderd was hij, want de drie dagen die hij op de glazen berg had doorgebracht, waren drie lange jaren geweest. Toen maakte hij zich bekend en zijn ouders vielen hem van vreugde om de hals, en hij was tot in het diepst van zijn hart geroerd, kuste hen op beide wangen en dacht niet aan de woorden van het meisje. Toen hij hun dan ook een kus op de rechterwang gegeven had, vervloog iedere gedachte aan de koningsdochter. Hij schudde zijn zakken leeg en legde handenvol van de grootste edelstenen op tafel. Zijn ouders wisten gewoon niet wat zij met die rijkdom moesten beginnen. Toen bouwde de vader een prachtig slot, door tuinen, bossen en weiden omgeven, als moest er een vorst in wonen. Toen het klaar was zei de moeder: "Ik heb een meisje voor je uitgezocht, over drie dagen is de bruiloft." De zoon stemde in met alles wat zijn ouders wilden.

The poor King's daughter had stood for a long time without the town waiting for the return of the young man. When evening came, she said: "He must certainly have kissed his parents on the right cheek, and has forgotten me." Her heart was full of sorrow, she wished herself into a solitary little hut in a forest, and would not return to her father's court. Every evening she went into the town and passed the young man's house; he often saw her, but he no longer knew her. At length she heard the people saying: "The wedding will take place tomorrow." Then she said: "I will try if I can win his heart back." On the first day of the wedding ceremonies, she turned her wishing-ring, and said: "A dress as bright as the sun." Instantly the dress lay before her, and it was as bright as if it had been woven of real sunbeams. When all the guests were assembled, she entered the hall. Every one was amazed at the beautiful dress, and the bride most of all, and as pretty dresses were the things she had most delight in, she went to the stranger and asked if she would sell it to her. "Not for money," she answered, "but if I may pass the first night outside the door of the room where your betrothed sleeps, I will give it up to you." The bride could not overcome her desire and consented, but she mixed a sleeping-draught with the wine her betrothed took at night, which made him fall into a deep sleep. When all had become quiet, the King's daughter crouched down by the door of the bedroom, opened it just a little, and cried:
De arme koningsdochter had lang voor de stad op de terugkeer van de jongeling staan wachten. Toen het avond werd sprak zij: "Hij heeft zeker zijn ouders op de rechterwang gekust en mij is hij vergeten." Haar hart was vol droefenis en zij wenste zich in een eenzame boshut en wilde niet meer naar het hof van haar vader terug. Iedere avond ging zij naar de stad en liep langs zijn huis. Hij zag haar menigmaal maar hij kende haar niet meer. Tenslotte hoorde ze de mensen zeggen: "Morgen wordt zijn bruiloft gevierd." Toen sprak zij: "Ik wil proberen zijn hart terug te winnen." Toen de eerste bruiloftsdag gevierd werd draaide zij aan haar wensring en sprak: "Een gewaad zo stralend als de zon." Meteen lag het gewaad voor haar en straalde alsof het uit louter zonnestralen geweven was. Toen alle gasten aanwezig waren betrad zij de zaal. Iedereen was verwonderd over het mooie gewaad, de bruid wel het meest en daar mooie kleren haar lust en haar leven waren, ging zij naar het vreemde meisje toe en vroeg of zij het aan haar verkopen wilde. "Niet voor geld," antwoordde deze, "maar als ik de eerste nacht voor de deur mag zitten waarachter de bruidegom slaapt, dan wil ik het wel afstaan." De bruid kon haar verlangen niet bedwingen en stemde toe, maar zij mengde een slaapdrank in de avondwijn van de bruidegom waardoor hij in een diepe slaap viel. Toen alles stil geworden was hurkte de koningsdochter voor de deur van de slaapkamer, zette deze op een kier en riep naar binnen:

"Drummer, drummer, I pray thee hear!
"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,

Hast thou forgotten thou heldest me dear?
Ben je mij geheel vergeten?

That on the glass-mountain we sat hour by hour?
Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?

That I rescued thy life from the witch's power?
Heb ik voor de heks niet behoed je leven?

Didst thou not plight thy troth to me?
Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?

Drummer, drummer, hearken to me!"
Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."

But it was all in vain, the drummer did not awake, and when morning dawned, the King's daughter was forced to go back again as she came. On the second evening she turned her wishing-ring and said: "A dress as silvery as the moon." When she appeared at the feast in the dress which was as soft as moonbeams, it again excited the desire of the bride, and the King's daughter gave it to her for permission to pass the second night also, outside the door of the bedroom. Then in the stillness of the night, she cried:
Maar alles was tevergeefs, de trommelaar werd niet wakker en toen de morgen aanbrak moest de koningsdochter onverrichterzake weggaan. De tweede avond draaide zij aan haar wensring en sprak: "Een gewaad zo zilver als de maan." Toen zij in dit gewaad, dat zo teer was als de maneschijn, op het feest verscheen, wekte ook dit weer de begeerte van de bruid op en zij gaf het haar, in ruil voor de toestemming ook de tweede nacht voor de deur van de slaapkamer door te brengen. Toen riep zij in de stilte van de nacht:

"Drummer, drummer, I pray thee hear!
"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,

Hast thou forgotten thy heldest me dear?
Ben je mij geheel vergeten?

That on the glass-mountain we sat hour by hour?
Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?

That I rescued thy life from the witch's power?
Heb ik voor de heks niet behoed je leven?

Didst thou not plight thy troth to me?
Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?

Drummer, drummer, hearken to me!"
Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."

But the drummer, who was stupefied with the sleeping-draught, could not be aroused. Sadly next morning she went back to her hut in the forest. But the people in the house had heard the lamentation of the stranger-maiden, and told the bridegroom about it. They told him also that it was impossible that he could hear anything of it, because the maiden he was going to marry had poured a sleeping-draught into his wine. On the third evening, the King's daughter turned her wishing-ring, and said: "A dress glittering like the stars." When she showed herself therein at the feast, the bride was quite beside herself with the splendour of the dress, which far surpassed the others, and she said: "I must, and will have it." The maiden gave it as she had given the others for permission to spend the night outside the bridegroom's door. The bridegroom, however, did not drink the wine which was handed to him before he went to bed, but poured it behind the bed, and when everything was quiet, he heard a sweet voice which called to him:
Maar de trommelaar, verdoofd door de slaapdrank, was niet wakker te krijgen. Treurig ging zij 's morgens weer terug naar de boshut. Maar de bedienden in het huis hadden de klacht van het vreemde meisje gehoord en vertelden het aan de bruidegom. Zij zeiden "hem ook dat hij het onmogelijk had kunnen horen omdat zij een slaapdrank in zijn wijn hadden gegoten. De derde avond draaide de koningsdochter aan de wensring en sprak: "Een gewaad, flonkerend als de sterren." Toen zij zich daarin op het feest vertoonde, raakte de bruid over de pracht van het gewaad, dat de beide andere verre overtrof, helemaal in verrukking en sprak: "Ik moet en zal het hebben." Het meisje gaf het haar, net als de twee andere, in ruil voor de toestemming de nacht voor de deur van de bruidegom door te brengen. De bruidegom echter dronk de wijn die hem voor het slapengaan werd aangereikt niet op, doch goot hem uit achter het bed. En toen alles stil was geworden in huis hoorde hij een zachte stem die riep:

"Drummer, drummer, I pray thee hear!
"Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan,

Hast thou forgotten thou held me dear?
Ben je mij geheel vergeten?

That on the glass-mountain we sat hour by hour?
Heb je op de glazen berg niet naast mij gezeten?

That I rescued thy life from the witch's power?
Heb ik voor de heks niet behoed je leven?

Didst thou not plight thy troth to me?
Heb je mij niet in trouw je hand gegeven?

Drummer, drummer, hearken to me!"
Trommelaar, trommelaar, hoor mij aan."

Suddenly, his memory returned to him. "Ah," cried he, "how can I have acted so unfaithfully; but the kiss which in the joy of my heart I gave my parents, on the right cheek, that is to blame for it all, that is what stupefied me!" He sprang up, took the King's daughter by the hand, and led her to his parents' bed. "This is my true bride," said he, "if I marry the other, I shall do a great wrong." The parents, when they heard how everything had happened, gave their consent. Then the lights in the hall were lighted again, drums and trumpets were brought, friends and relations were invited to come, and the real wedding was solemnized with great rejoicing. The first bride received the beautiful dresses as a compensation, and declared herself satisfied.
Plotseling kreeg hij zijn geheugen terug. "Ach," riep hij, "hoe heb ik zo trouweloos kunnen handelen, maar de kus die ik mijn ouders in de vreugde van mijn hart op de rechterwang heb gegeven is er de schuld van, dié heeft mij verdoofd." Hij sprong op, nam de koningsdochter bij de hand en bracht haar aan het bed van zijn ouders. "Dit is mijn ware bruid," sprak hij, "als ik met de andere trouw, bega ik een groot onrecht." Toen zijn ouders hoorden hoe het allemaal gegaan was, stemden zij toe. Hierna werden alle lichten in de zaal weer aangestoken, pauken en trompetten te voorschijn gehaald, vrienden en familie uitgenodigd om terug te komen en de echte bruiloft werd met grote vreugde gevierd. De eerste bruid mocht als troost de mooie gewaden behouden en daar was zij tevreden mee.