怪鸟格莱弗


Vogel Grijp


从前有个国王,他的王国在哪儿,他名叫什么,我都已经忘记。 他没有儿子,只有一个独生女儿,这姑娘经常生病,没有一个医生能治好她。 预言家告诉国王,他女儿要吃了苹果,才会恢复健康。 国王决定,谁给女儿吃了苹果健康起来,就让谁娶她做妻子,并且继承王位。 一对有三个儿子的夫妇听见这件事,丈夫便对大儿子说:"去园子里摘一篮漂亮的红苹果,送进宫里边,没准儿公主吃了能健康起来哩。这样你就可以娶她,并且当国王呐。"小伙子照着做了,上了路,他走了一会儿,碰见个胡子花白的小矮人儿,小矮人问他篮子里提着什么。 鸟利--小伙子叫这个名字--回答说:"蛤蟆腿儿呗。""那就让它是,而且永远是吧!"小矮人儿说完便走了。 鸟利终于到了宫门前,让人报告国王说他送来了苹果,公主吃了会变得健康起来。 国王听了很高兴,传鸟利进去,可是妈呀! 篮子一揭开,苹果已不知去向,篮里只有蛤蟆腿儿,还一抽一搐地动哩。 国王勃然大怒,下令撵他出宫。 鸟利回到家,对父亲讲了事情的经过,老头子只好再派二儿塞默去。 可塞默的遭遇跟鸟利完全一样。 他也碰上花白胡子的小矮人儿,问他篮子里提着什么,他回答:"猪鬃呗。""那就让它是,而且永远是吧!"小矮人儿说。 塞默来到宫前,卫兵说已经有人来愚弄过他们,塞默坚持请求,说他真有那样的苹果,求他们一定放他进去。 卫士终于相信了他,把他带到国王面前。 谁知他一揭开篮子,里面竟全是猪鬃! 这一来国王更气坏了,下令用鞭子把塞默抽出宫去。 到家后,他讲了事情经过。 这时被大伙儿唤做"傻瓜汉斯"的小儿子走过来,问父亲允不允许他也送苹果去。 "嗨,"父亲说,"你哪里适合哟!两个聪明的哥哥都没办到,你还能干什么?"可是小伙子不甘休:"唉,爸爸,我也想去啊!""给我走开,你这傻小子,你得变聪明了再说。"父亲回答,说完转身想走开。 汉斯却拽住他的衣服,说:"唉,爸爸,我也想去啊!""好好好,随你去吧,你也会空着手回来的!"父亲的回答已很不耐烦,小伙子却高兴得跳起来。 "瞧你一副傻样儿,而且一天比一天笨。"父亲又说,汉斯听着无动于衷,照样地非常高兴。 可是天很快黑了,汉斯想,等到明天再说吧,今天反正到不了王宫。 夜里他躺在床上睡不着,后来终于迷糊了一会儿,却做起梦来,梦见了美丽的公主、一座座宫殿、金子银子和其它珍宝。 第二天一大早他上了路,很快又碰见那个奇怪的小矮人儿,穿着件灰褂子,问他提篮里装的是什么。 汉斯回答是苹果,送去给公主治病吃的。 "喏,"小矮人儿说,"是就是,永远不变!"谁知在宫前,人家硬不放汉斯进去,因为已经来过两个家伙,说的是送苹果来,结果一个只有蛤蟆腿儿,一个只有猪鬃。 汉斯坚持不懈,说他送来的不是蛤蟆腿儿,而是全国长得最好的苹果。 他讲得那么诚恳,卫士想,这人大概不会撒谎,便放他进了宫。 他们做对了,因为汉斯当着国王的面揭开篮子,里面果然是黄黄的金苹果。 国王很高兴,马上叫人给公主送去,然后紧张地期待着送来结果,想知道效果怎么样。 没过多久,果然有人送报告来了,可请各位猜一猜:来的人是谁? 原来是公主自己! 她一吃下苹果,立刻健康地跳下了床,国王一见,高兴得没法形容。 可是现在他还不肯把公主嫁给汉斯,他要他先造一条船,这船在旱地上要比在水中驶得更灵便。 汉斯接受这个条件,回家讲了事情经过。 父亲于是派老大鸟利去林里,造这样一艘船。 鸟利努力干起来,边干边吹口哨。 中午,太阳已经当顶,那灰白胡子的小矮人儿来问他在做什么,鸟利回答:"木勺儿。""那就让它是,而且永远是吧!"小矮人说。 晚上,鸟利以为船做好了,可等他坐进去,船却完全变成了一只木勺子。 第二天,塞默去林子里,可是结果和鸟利完全一样。 第三天,傻瓜汉斯去了。 他干得十分认真,整个森林都回荡着他劈木料的有力声响,他一边干还一边快乐地唱歌和吹口哨。 中午酷热难当的时候,小矮人儿又来了,他问汉斯在干啥。 "做一艘船,一艘在旱地上比水里还更灵活的船。"汉斯回答,说他只要把船造好了,就可以娶公主做妻子。 "喏,"小矮人儿说,"那就让它是,而且永远是吧!"傍晚,夕阳美得像黄金一样时,汉斯造好了船和有关的用具。 他坐在船里划向王宫,船跑得像风一样快。 国王老远看见了,可是仍不肯把女儿嫁给汉斯,说他必须先去牧放一百只兔子,从早放到晚,如果跑丢了一只,他就甭想娶公主。 汉斯同意了,第二天便带着兔子去草地上,十分留心不让任何一只跑掉。 过了几个小时,宫里走来一个使女,叫汉斯快给她一只兔子,她要拿去招待客人。 可汉斯看透了她的用心,回答说不能给她,国王可以明天再用胡椒兔丁待客嘛。 使女再三恳求,最后竟哭了起来。 汉斯于是说,如果公主亲自来要,他愿给她一只。 使女回宫报告,公主自己果然来了。 可在这之前,那小矮人儿又来问汉斯在干什么,嗨,他说得在这儿放一百只兔子,只有一只不丢失,他才能娶公主、当国王。 "好。"小矮人儿回答,"这儿给你一支笛子,要是一只兔子跑了,你吹一下它就会回来。"公主到了草地上,汉斯给她一只兔子,放在她的围裙里。 可是她走出大约一百步,汉斯吹起了笛子,那小兔就从她围裙里跳出来,呼地一下跑回兔群里去了。 到了晚上,汉斯又吹了一次笛子,看清楚所有兔子都在,便赶它们回王宫。 国王惊讶汉斯竟然能放一百只兔子一只不丢,可尽管这样还是不肯把女儿给他,要叫他再去偷一根怪鸟格莱弗尾巴上的羽毛来。 汉斯马上动身,努力往前赶路。 傍晚他走到一座府邸前,请求借宿。 因为那时候还没有旅馆。 主人很高兴地答应了,问他去什么地方,汉斯回答:"去找怪鸟格莱弗。""噢,找怪鸟格莱弗!人说格莱弗啥都知道。我丢了一把开铁箱的钥匙,劳你驾,替我问问它在哪儿好吗?""当然可以,"汉斯回答,"我一定替你问。"第二天一早他继续往前走,半路上又到另一座宫堡投宿。 堡主听说他要去怪鸟格莱弗那儿,就讲他家的女儿病了,用尽所有的药全不见效,求他行行好,问一问格莱弗,什么才能治好女儿的病。 汉斯回答很乐意替他问,然后又继续往前走。 他走到一条河边,那儿没有渡船,只有一个大高个汉子背所有人过河去。 这汉子问汉斯去哪里,"去找怪鸟格莱弗,"汉斯回答。 "喏,"汉子说,"你到了它那里,代我问一问我为什么必须背所有的人过河。""好的,"汉斯回答,"上帝保佑,我一定代你问。"大高个儿把汉斯放在肩上,扛过河去,汉斯终于走到了格莱弗家,可只有格莱弗的妻子在家里,它自己不在。 它妻子问汉斯干什么来了,汉斯向她讲了一切:他自己要怪鸟尾巴上一根羽毛;一座府邸的主人丢了钱箱的钥匙,请他代问格莱弗钥匙在什么地方;另外一位堡主的女儿生了病,请问什么能治好她的病;离此地不远有一条河,那儿有个大汉背所有的人过河,请他问他为什么必须背。 格莱弗的妻子说:"你瞧,好朋友,没有人能和格莱弗讲话,它会把他们全吃掉。你想办成事,就只好钻到它床底下,夜里等它睡熟了,再伸手拔它一根尾巴毛;你想知道的那些事,我愿意替你问。"汉斯完全同意,便钻到了床底下。 晚上格莱弗回家来,一进屋就说:"太太,我嗅到一个基督徒的气味儿!""是的,"这妻子回答,"今天是来过一个基督徒,可他又走了。"格莱弗听了没再讲什么。 半夜,神鸟鼾声大作,汉斯伸出手来,拔了它尾巴上的一根毛。 怪鸟一下痛醒了,叫道:"太太,我嗅到一个基督徒的气味了,还觉得有谁在拽我尾巴!"它妻子回答:"你一定是在做梦,我已经告诉你,今天来过一个基督徒,可他又走了。他向我讲了各式各样的事情,说一座府邸里开钱箱的钥匙丢了,怎么找也找不着。""噢,这些傻瓜,"怪鸟格莱弗说,"钥匙在柴屋里门背后的一堆木头下边呗。""他还说一座宫堡的小姐病了,用什么办法都治不好啊。""噢,这些傻瓜,"格莱弗说,"在地窖的楼梯下有只癞蛤蟆,它用姑娘的头发做了窝。她把头发取回去,病就会好喽。"--"他还说离这儿不远有一条河,河边有个汉子不得不背所有的人过河去。""噢,这个傻瓜,"怪鸟说,"他只要有一次把背的人丢在河中间,就不用背任何人啦。"第二天一大早,格莱弗起来走了。 这时汉斯从床下爬了出来,他已得到一根美丽的羽毛,也听见了怪鸟讲的关于钥匙、病女孩和大高个儿的话。 格莱弗的妻子再对他重述了一遍,免得他忘记。 随后,他便往回走,先来到河边的大高个儿那里,大高个儿立刻问怪鸟格莱弗讲了什么,汉斯回答,他得先背他过河去,过了河他会告诉他的。 大高个儿背汉斯过去了,汉斯才对他说,他只要把随便一个人丢在河中间,就不用再背任何人了。 大高个儿非常高兴,对汉斯说为了对他表示感谢,愿意再背他一个来回。 汉斯回答,不,不劳驾了,他对大高个儿已挺满意,说完就走了。 接着他来到有小姐生病的宫堡,因为她不能走路,就背她走到地窖的楼梯下,取出底下的蛤蟆窝,把它塞进小姐手里,她马上从汉斯背上跳了下来,抢先跑上了楼梯,病完全好了。 她的父母高兴极了,要送给汉斯金子银子,他要多少就给多少。 汉斯又走到那座府邸,马上去柴屋门背后的一堆木头下找到钥匙,把它交给了主人。 主人也异常高兴,为报答汉斯,从钱箱里取出许多金子来送他,还加上母牛、绵羊、山羊等各种各样的东西。 就这样,汉斯带着钱、金子、银子、母牛、绵羊、山羊等等东西回到了国王那儿。 国王见了问这么多东西从哪儿来的,汉斯回答,格莱弗给的,要多少给多少。 国王心想,他也可以这么干呀,便马上动身去了。 谁料他走到河边,正好赶上汉斯走后的头一个,那大高个儿于是把他丢在河中间自己走了,国王被淹死在河里。 汉斯娶了公主,当上了国王。
D'r is eens een koning geweest. Maar wanneer die geregeerd heeft, en hoe die geheten heeft, dat weet ik niet meer. Een zoon heeft hij niet gehad; alleen maar een dochter, enig kind, en die was altijd ziek, en d'r was geen dokter die haar beter kon maken. En nu is die koning voorspeld, zijn dochter zou zich gezond kunnen eten – aan appelen. Toen liet hij over 't hele land bekend maken, dat wie er aan zijn dochter appelen bracht, waaraan ze zich gezond kon eten, die zou haar tot vrouw krijgen en later ook koning worden. Nou en dat hoorde een boer, en die had drie zoons. En nu zei hij tegen de oudste: "Ga jij rechtuit, neem een mand mee en vul die met de mooiste appelen – met rode wangen – en draag ze naar het hof; misschien kan de prinses zich daar gezond aan eten, en dan mag jij met haar trouwen en koning worden. Nu, dat heeft die jongen gedaan en hij ging op weg. En als hij een hele poos gelopen heeft, dan komt hij een klein, ijzig mannetje tegen, en die vraagt 'm wat er in die mand zat, en toen zei Ule – want zo heette hij –: "Kikkerdril," zegt-ie. En het mannetje zei: "Nu, dat zal het zijn en blijven," en hij ging verder. Tenslotte kwam Ule bij het paleis van de koning, en liet zich aanmelden en dat hij appels had, en die konden de prinses genezen, als ze daar maar van wou eten. Nu daar had de koning dan wel danig schik in, en hij liet Ule voor de troon komen, maar o wee! als hij het deksel van de mand neemt, dan is daar inplaats van appelen werkelijk kikkerdril. En toen werd de koning ontzettend kwaad, en liet hem z'n huis uitjagen! En als hij weg is dan vertelt de oudste hoe het met hem gegaan is. En toen zond de oude boer de tweede zoon, en die heette Sijmen, maar die had precies dezelfde ervaring als Ule. En hij is ook zo'n ijzig klein mannetje tegen gekomen, en die heeft ook gevraagd wat hij daar in de korf had, en Sijmen, die zei: "Varkensbout," en dat mannetje zei: "Nu, dat zal het zijn en blijven." En als hij dan bij het paleis gekomen is, en zei, dat hij appels heeft, zodat de prinses daar gezond van kon worden, dan hebben ze hem niet binnen willen laten en ze hebben gezegd, d'r was al zo iemand geweest en die hüd hen voor de gek gehouden. Maar Sijmen hield aan, en hij zei: hij had wel wis en drie appelen, en ze moesten hem maar binnenlaten. Eindelijk geloofden ze hem dan, en ze voerden hem naar de koning. Maar als het deksel van de mand gaat, dan is 't alleen maar varkensbout. En toen is de koning wel verschrikkelijk boos geworden, zodat hij Sijmen z'n paleis uit liet slaan met een zweep. En toen Sijmen thuis kwam, heeft hij ook weer verteld, hoe het hem gegaan is. En toen kwam 't jongste jong, en daar hebben ze altijd domme Hans tegen gezegd, en hij vroeg aan de vader, of hij nu met die appelen mocht gaan. "Nou," zei de oude, "daar zou jij pas een jongen voor zijn, wat zou jij dan wel willen doen!" Maar de jongen liet zich niet afschrikken en zei: "Ik wil, vader, ik wil ook gaan." - "Ga toch weg, domme jongen, wacht jij maar eerst eens tot je wijzer bent geworden," zei de vader en draaide hem z'n rug toe. Maar Hans trok hem achter aan zijn kiel: "Ik wil, vader, ik wil ook gaan." - "Nou, voor mijn part, ga jij maar, je zult wel weer terugkomen ook," gaf de oude boer nijdig ten antwoord. Maar die jongen was nu dolblij en hij sprong van plezier. "Ja, doe nu maar als een dwaas, je wordt elke dag dommer," zei de oude vader weer. Maar dat kon Hans niets schelen en hij liet zich in zijn vreugde niet storen. Maar omdat het nu juist nacht was, dacht hij, hij moest maar tot morgen wachten, want vandaag kwam hij toch niet meer aan 't hof. 's Nachts in bed kon hij geen oog dicht doen. En als hij even insluimerde, droomde hij van mooie jonkvrouwen, van paleizen, goud en zilver en al dat soort dingen, 's Morgens vroeg ging hij op weg, en vlak daarop ontmoette dat kleine ijzige mannetje hem en vroeg hem wat hij daar in z'n mand had. En Hans gaf meteen ten antwoord, dat het appelen waren en dat de prinses er zich gezond aan kon eten. "Nu," zei het mannetje, "dat zal het zijn en blijven." Maar aan 't hof hebben ze Hans beslist niet willen binnenlaten, want er waren er al twee geweest van dat slag, en ze hadden allebei gezegd dat ze appels kwamen brengen, en de één, die had kikkerdril en de ander varkensbout. Maar die Hans hield aldoor aan, hij had vast geen kikkerdril, maar de prachtigste appelen, die in 't hele koninkrijk groeiden. En toen hij zo fatsoenlijk gesproken had, toen dacht de poortwachter, hij kon niet liegen, en hij liet hem binnen, en ze hadden ook gelijk gehad, want, toen Hans z'n mand voor de koning openmaakte, toen lagen daar goudgele appelen in. Daar verheugde de koning zich over, en hij liet meteen z'n dochter halen en nu wacht hij af in angst en vreze, of er bericht gebracht wordt, of die appels hun werking hebben gedaan. Maar het duurt niet lang, of hij krijgt een bericht, en wat denk je wie dat kwam vertellen? De dochter zelf kwam het zeggen. Zodra ze van die vruchten gegeten had, is ze gezond en wel d'r bed uitgesprongen. Wat de koning blij was, dat kan ik niet beschrijven. Maar nu heeft hij de dochter aan Hans niet tot vrouw willen geven, en hij zei, Hans moest eerst een schip maken, dat nog beter voer over het droge land dan over het water. Nu, die voorwaarde nam Hans aan,,en hij ging naar huis en vertelde wat er met hem gebeurd was. De vader zond Ule naar 't bos, om een boot te maken. Hij werkte er hard aan, en floot erbij, 's Middags toen de zon op 't hoogst was, komt daar datzelfde ijzige mannetje en vraagt hem, wat of hij daar aan 't maken is. En Ule antwoordt hem: "een houten vaat." En dat ijzige mannetje zei: "Goed, dat zal dan zo zijn en zo blijven," 's Avonds dacht Ule dat hij een flink schip had gemaakt, maar toen ze er in wilden gaan zitten, toen was het allemaal hout. En de volgende dag ging Sijmen naar het bos, maar hem ging het net zo als Ule. De derde dag kwam de domme Hans. Hij gaat vlijtig aan 't werk, het hele bos weergalmt van z'n krachtige slagen, en hij zingt erbij en fluit heel vrolijk. En dan komt datzelfde mannetje weer 's middags, als 't net op 't heetst van de dag is, en hij vraagt wat hij aan 't maken is. "Een bootje, dat op 't droge land nog beter gaat dan in water en als hij klaar was dan zou de prinses z'n vrouw worden." - "Nou," zei het ijzige mannetje, "dan moet het maar zo zijn en blijven." En 's avonds, als de zon haast onder is gegaan, dan is Hans ook klaar met z'n bootje en 't schip en alles. Hij gaat er in zitten en roeit naar de residentie. Maar dat bootje is zo snel gelopen als de wind. De koning heeft het uit de verte gezien; maar hij wou z'n dochter nog niet aan Hans geven, en hij droeg hem op; hij moest nog eerst honderd hazen hoeden van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en als er eentje wegraakte, dan kreeg hij z'n dochter niet. Hans is daar tevreden mee, en meteen de volgende dag gaat hij met z'n kudde naar de wei en past duchtig op, dat er geen één wegloopt. D'r zijn nog niet veel uren verlopen of daar komt de meid van 't slot en zegt tegen Hans, vlug een haas, hij moet haar meteen een haas meegeven, want ze hebben visite gekregen. Maar Hans had meteen begrepen waar de schoen wrong en hij zegt, d'r was er geen, en de koning moest z'n visite maar morgen hazepeper geven. Maar de meid bleef maar aanhouden en tenslotte begon ze er nog over te kibbelen. Toen zei Hans: als de prinses zelf kwam, dan wilde hij wel een haas geven. Dat heeft de meid in 't paleis gezegd en de prinses is er dan ook zelf op afgegaan. Maar intussen is datzelfde mannetje weer bij Hans gekomen en hij vraagt Hans wat of hij doet. "Jawel, hij moest dan honderd hazen hoeden, zodat hem er geen eentje wegliep, en dan mocht hij de prinses trouwen en zou koning zijn." - "Goed," zei het mannetje, "daar heb je een fluitje, en als er eentje wegloopt, fluit dan maar, dan komt hij terug." En toen de prinses weer wegging, gaf Hans haar toch de haas in haar schortje mee. Maar toen ze een honderd pas weg was, toen floot Hans, en de haas sprong weg uit haar schortje en hisch, hasch, was hij weer bij de kudde. En toen 't avond was geworden, toen floot de hazenherder nog eens en kijkt, of ze er allemaal zijn, en drijft ze naar 't paleis. De koning was wel heel verbaasd, dat Hans in staat bleek om honderd hazen te hoeden en dat er geeneen van weggelopen is. Maar toch wil hij hem zijn dochter nog niet geven, en hij zegt, hij moest hem nu nog veren brengen uit de staart van de vogel Grijp. Meteen gaat Hans op weg en loopt rechttoe rechtaan, 's Avonds komt hij bij een slot, en daar vroeg hij om onderdak voor de nacht, want verder waren daar geen herbergen in de buurt, maar de slotheer staat 't hem met vreugde toe en vraagt hem waar hij naar toe moet. Hans antwoordt: "Naar de vogel Grijp." - "Zo, naar de vogel Grijp; maar men zegt dat die altijd alles weet, en ik heb de sleutel van mijn ijzeren geldkist verloren; je kon hem best eens vragen – als je zo goed wilt zijn – waar die gebleven is." - "Zeker," zei Hans, "dat zal ik doen." Maar 's morgens is hij weggegaan en onderweg komt hij weer langs een slot, en daar overnacht hij ook weer. En als de mensen gehoord hebben, dat hij naar de vogel Grijp moet, dan vertellen ze hem, er is daar in huis een dochter, en die is ziek, en ze hebben al alle middelen gebruikt, maar er is geen dat helpt, en of hij zo goed wil zijn en dat aan de vogel Grijp vragen: wat die dochter weer gezond zou kunnen maken. Hans zei, dat wou hij graag doen, en hij reist weer verder. Nu komt hij bij een groot water, en inplaats van een veer was er een man, en die moet iedereen over 't water heen dragen. De man heeft aan Hans gevraagd waar de reis wel heen ging. "Naar de vogel Grijp," zei Hans. "Nu als je bij hem komt," zegt dan de man, "vraagt hem dan eens waarom ik iedereen over het water moet brengen." Toen zegt Hans: "Wel zeker, dat zal ik doen." En de man heeft 'm op z'n schouders genomen en overgedragen. Eindelijk komt Hans dan bij het huis van de vogel Grijp, maar daar is alleen de vrouw thuis, en de vogel Grijp zelf niet. Nu vraagt 'm de vrouw, wat hij wil. Toen vertelde Hans haar alles; dat hij veren halen moest uit de staart van vogel Grijp, en dan hebben ze in het slot de sleutel verloren van de geldkist, en hij moest de vogel Grijp vragen, waar die sleutel was, en dan was er in een ander slot een dochter ziek, en hij moest weten wat die dochter weer beter kon maken en dan was er niet ver hier vandaan een water, en 'n man daarbij, die de mensen erover heen moest dragen. Toen zei de vrouw: "Ja, hoor nu eens, mijn goede vriend, geen Christenmens kan praten met de vogel Grijp, want hij eet ze allemaal op, maar als hij weer naar huis komt, ga dan onder 't bed liggen en 's nachts, als hij heel vast slaapt, dan kun je naar boven komen en 'm veren uit z'n staart trekken, en wat die dingen betreft, die je moet weten, die zal ik 'm zelf wel vragen." Hans is daar allemaal best mee tevreden en kroop onder 't bed. 's Avonds komt de vogel Grijp thuis en terwijl hij de kamer inkomt zegt hij: "Vrouw, 't riekt hier naar Christenvlees." - "Ja," zegt de vrouw, "d'r is er vandaag eentje geweest, maar hij is weer weg," en dan zei de vogel Grijp niets meer. Middenin de nacht, toen de vogel Grijp vreselijk aan het snurken was, kruipt Hans naar boven en rukt 'm een veer uit zijn staart. Meteen schreeuwt de vogel Grijp het uit en zegt: "Vrouw, 't ruikt naar Christenvlees, en dan, ik heb me aan m'n staart bezeerd." Nu zegt de vrouw: "Je hebt zeker gedroomd, en ik heb je vandaag immers al gezegd, dat er hier een Christenmens geweest is, maar hij is weer vort. En die heeft me van allerlei verteld. Ze hebben in een slot de sleutel van de geldkist verloren en kunnen 'm nergens vinden. "O die dwazen," zegt de vogel Grijp, "de sleutel is in de houtschuur achter de deur onder de stapel." - "En dan heeft hij ook nog verteld, in 't slot is er een dochter ziek, en ze weten geen middel om haar weer beter te maken." - "O die dwazen," zegt de vogel Grijp, "onder de keldertrap heeft een pad een nest gemaakt van haar haar, en als ze dit haar weer terug heeft, is ze weer gezond als 'n vis." - "En dan heeft hij nog verteld, ergens in de buurt is een water en een man staat erin, en die moet iedereen over 't water dragen." - "O, die dwaas!" zegt de vogel Grijp, "als hij er nou maar eens een midden in 't water liet vallen, dan hoefde hij er geen een meer over te dragen." 's Morgens vroeg is de vogel Grijp opgestaan en 't huis uitgegaan. Toen kwam Hans van onder 't bed te voorschijn, en hij had prachtige veren; en hij had goed gehoord, wat de vogel Grijp gezegd had van de sleutel en de dochter en de man. Maar de vrouw van de vogel Grijp heeft 'm alles nog eens precies verteld – zodat hij 't niet vergeten zou – en toen is hij weer naar huis gegaan. Eerst kwam hij bij de man in het water, en die vroeg hem meteen wat of de vogel Grijp gezegd had; en toen zei Hans, hij moest hem eerst eens over zetten, en dan zou hij het zeggen. En de man draagt hem van de ene kant naar de andere. Als hij daar goed en wel staat, dan zegt Hans tegen hem, hij moest nu maar eerst eens iemand op zijn plaats midden in het water zetten, dan hoefde hij niemand meer over te dragen. Toen heeft die man 'm hartelijk bedankt, en hij wou hem tot dank nog eens heen en terug overzetten. Toen zei Hans nee, hij wou 'm die moeite besparen, en hij was juist best over hem tevreden, en toen liep hij verder. En toen kwam hij bij het slot, waar die dochter zo ziek was, en hij nam haar op z'n schouder, want lopen kon ze niet meer – en hij liep de keldertrap af met haar en hij haalde het paddennest van onder de onderste tree te voorschijn en hij gaf het de dochter in haar hand, en meteen sprong ze van zijn schouder en vóór hem de keldertrap weer omhoog en ze was meteen weer helemaal beter. Nu hadden haar vader en haar moeder daar heel veel plezier van en ze gaven Hans allemaal moois van goud en van zilver, en wat hij maar hebben wou, dat wilden ze hem geven. En toen Hans bij het volgende slot is aangeland, is hij meteen naar de houtschuur gegaan en achter de deur onder de houtstapel heeft hij de sleutel inderdaad gevonden en die naar de slotheer gebracht. Nu die was ook niet weinig verheugd, en hij heeft Hans tot beloning een heleboel van het goud gegeven, dat in de kist lag, en ook nog andere dingen, koeien en schapen en geiten. En toen Hans met dat alles bij de koning kwam, met geld en met goud en met zilver en met koeien en met schapen en met geiten, toen vroeg de koning hem, waar hij dat allemaal vandaan had. Toen zei Hans: de vogel Grijp gaf je, zoveel je hebben wou. Nu, denkt de koning, dat kon hij ook best gebruiken en hij ging op weg naar de vogel Grijp, maar toen hij bij het water gekomen is, toen was hij juist de eerste, die na Hans daar was aangekomen; en de man zette hem midden in het water en ging weg; en de koning verdronk. Maar Hans is toen met de prinses getrouwd en koning geworden.